Voor onze kleintjes
Gesineke Veerman komt een klein oud boekje van W.G. van de Hulst op het spoor, Het vertellen. Inzonderheid van de bijbelse geschiedenissen. Ze leent het aan Elizabeth Kooman, die net als Gesineke Bijbelverhalen hervertelt voor de kindernevendienstmethode Kind op Zondag. Ze raken in gesprek met Van de Hulst en met elkaar over het vertellen van Bijbelverhalen aan kinderen.
Van de Hulst:
Vertellen! Waar zullen de zielen van hem die spreekt en hem die luistert elkaar zo benaderen als hier?
Gesineke:
W.G. van de Hulst noemt de vertelkunst ‘die grote en kostelijke schat voor wie met kinderen omgaat’. Het gaat hem niet om een mooi verhaal op papier, maar om de grote ogen en open monden van de kinderen die door het verhaal worden meegesleept. Herken je het onderscheid tussen een verhaal schrijven en een verhaal vertellen?
Elizabeth:
Zelf heb ik nooit ter plekke aan kinderen verteld, jij? Een enkele keer voorgelezen, ja, maar niet zoals Van de Hulst het bedoelt, los van papier. Als ik Bijbelverhalen nieuwe woorden geef, probeer ik me wel voor te stellen hoe het klinkt als je ze voorleest, ik lees ze zelf ook voor om dat te testen. Ik hoop dat door de woorden die ik kies mijn betrokkenheid overkomt op de voorlezer en op de kinderen. Ik zie het opschrijven van een verhaal niet als een beperking. Je neemt de tijd om woorden te wikken en te wegen. Er is wel een onderscheid tussen voorlezen en vertellen, maar ik vind het een niet minder dan het ander.
Van de Hulst:
Wanneer wij waarlijk in deemoed tot onze taak gaan, [...] waarlijk met onze kinderen willen neerknielen aan 's Heilands voeten, zullen wij als vanzelf, misschien zonder het te weten, de juiste woorden en de juiste gebaren vinden, die de ongedurige kleine dwarrelaars vangen in bekoring, - als vanzelf de sfeer van eerbied scheppen, die het heilige vraagt.
Gesineke:
Deemoed vind ik een prachtig woord. Een eerbiedige, respectvolle houding die in dienst staat van iets hogers. Van de Hulst zegt: ‘Dat zij dan met eerbied naderen. Hier is heilige grond.’ Maar ik wil me vrij voelen om oneerbiedige vragen te stellen. Als je iets niet snapt, iets niet terecht of niet mooi vindt dan zet je het ook neer als iets wat je niet snapt, niet terecht, of niet mooi vindt. Ook voor kinderen, ook zij hebben het recht om zich een eigen mening te vormen.
Je mag de Bijbelverhalen niet net zo vertellen als een verhaal uit een kinderboek, leert van de Hulst, ‘luchtig, met een grap, slordig’. Als voorbeeld van hoe het niet moet, haalt hij onderwijzers aan die ‘menen [...] te moeten afdalen tot het kind, - het eenvoudig volkskind. En dan laten ze Esau, als hij moe en hongerig van de jacht in Jakobs tent komt, zeggen: “Jongen, Jakob, wat een lekker potje eten heb je daar!”’ - En Delila, hangende over de onderdeur, tegen Simson: ‘Zo, zwerver, ben je daar weer? Waar heb je zo lang uitgehangen?’’ Ik houd juist wel van die banaliteiten. Ze zorgen ervoor dat je je eerbiedige oordopjes uit doet en dat het verhaal gaat spreken, zoals in het verhaal waarin Jezus de blinde man in zijn ogen spuugt (bah!), of bij Isaäk die als een blok voor Rebecca valt en tegelijkertijd ook van