tijk hebben getoond. Maar het is de vraag of dat de objectiviteit ten goede was gekomen. Ze is meestal eensgeestes met Revius en ze is er tegelijk in geslaagd de vereiste objectiviteit te bewaren. Een enkele keer kan ze haar particuliere bewondering niet voor zich houden en noemt ze een gedicht ‘prachtig’. Maar haar biografie kijkt bepaald niet door eenzijdig gereformeerde ogen. Ze levert niet in op breedheid van visie. Dat ze evenals Revius een orthodox christen is, levert vooral voordelen op: ze begrijpt hem. De nadelen ervan (beschermerigheid, beperktheid van visie) weet ze als wetenschapper goed te ontwijken.
Enny de Bruijn heeft een stapeltje onbekende brieven en gedichten van Revius in haar boek verwerkt. Tegenover deze vondsten staan vele lacunes. Geen enkele preek is bewaard gebleven, terwijl Revius toch allereerst dominee was. Zijn beeld in dit boek is daarom onaf, zoals elke biografie onaf is, als een vaas die uit scherven is gereconstrueerd. De biografie geeft brede en interessante beschrijvingen van de circuits waarin Revius leefde, een milieu van dominees en geleerden. Maar zijn omgang met de gewone man - zo belangrijk voor een predikant - blijft door gebrek aan materiaal jammer genoeg een schemergebied.
Revius was zelf ook vaak degene die de schemer van de verhulling te hulp riep. Uit zijn gedichten is zijn stellige en doorleefde geloof duidelijk op te maken. Maar echt persoonlijk zijn ze niet. Als hij ‘ick’ schrijft (‘Ick bent, o Heer, ick bent die u dit heb gedaen’), dan staat niet de persoon Revius voor de spiegel, maar zijn ‘ick’ representeert een geloofsgemeenschap van gereformeerde snit. Nooit heeft Revius als verdrietig, intiem of vreugdevol individu geschreven over zijn huwelijken en zijn kinderen, zoals Vondel, Huygens en Hooft dat deden. Hij snoerde zichzelf in en zweeg over zijn tien kinderen van wie er negen nog bij zijn leven stierven. In zijn poëzie gaat het vooral over datgene waarom het in zijn theologie en predikantschap in Deventer en zijn docentschap in Leiden draaide: het geloof in de Bijbel, en daarin de tien geboden, de uitverkiezing, de vrije wil, de verzoening door Christus. Revius trok in zijn gevecht met arminianen en cartesianen het harnas aan, en hij gunde hun in zijn dikke strijdschriften geen duimbreed.
Hij was zeer breed georiënteerd in zijn eigen tijd, maar ook in de geschiedenis. Niet voor niets schreef hij een dikke historie van de stad Deventer, zijn stad. Maar hij leefde vooral in zijn heden en had overal een mening over: over de roomsen, de joden, de moslims, het Twaalfjarig Bestand, de regentenpolitiek, het onderwijs, de literatuur, de astronomie, de haardracht. In die tijd kon hij nog denken dat hij over alle terreinen iets kon zeggen, als een allesomvattende renaissancemens.
Notulen van kerkelijke vergaderingen waren voor deze biografie een prachtige bron. Ze worden levendig verwerkt. In één alinea kan De Bruijn helder het beeld van Revius' predikantschap in de Achterhoek samenvatten: ‘Voortdurend te paard heen en weer tussen Aalten en Winterswijk - een afstand van ruim tien kilometer -, de boeren op zondag naar de kerk zien te krijgen voor zo'n nieuwigheid als een tweede dienst, het kerkvolk van de gereformeerde beginselen proberen te doordringen, vermaningen uitdelen aan wie zich te buiten gaat aan dronkenschap, ruzie, overspel of vechtpartijen, en dan ook nog tactvol proberen om te gaan met de populaire ex-pastoor Rauwerts.’
In zijn jarenlange predikantschap in De-