Meisjes kunnen naar mottenballen ruiken. Maar Inez ruikt naar buiten, naar fietsen langs de duinen. Ik ben al heel lang niet buiten geweest.
Als ze naast me staat, geeft ze me een hele stapel ansichtkaarten. Misschien wel twintig.
Dat is teveel. Maar dat ze zoveel om me geeft, daar smelt ik bijna van. Ik bekijk de kaarten, een voor een, en zij praat. Ze vertelt wie de kaarten ooit stuurden, waar ze vandaan komen, wat er verder op geschreven staat en waarom. Ik knik. Ik ben zo blij met Inez, maar het zijn er veel en veel teveel.
Een halfjaar later, het is zomervakantie. Mijn zus Anke en Inez hebben besloten om naar Hoek van Holland te fietsen, naar de Waterweg. Inez draagt een mouwloze witte jurk met grote oranjerode bloemen. Dankzij de petticoat waaiert de jurk ontzagwekkend uit. Ze heeft vandaag witte oorbellen. Ze is in al haar grootheid zo mooi.
In de keuken zijn zij en Anke bezig met een echte picknickmand. Ik mag mee. Ik weet het: ik kan ontzettend zeuren om mijn zin te krijgen, maar hier heb ik niet om gevraagd. Het is niet in mij opgekomen dat ik mee zou mogen. Ik neem me dan ook voor de hele dag een vrolijk, dankbaar en aardig jongetje te zijn dat niet zeurt. Van de fietstocht herinner ik me dat ik op de heenweg nu eens bij Inez achterop zit, dan weer bij Anke. Picknickmand en ik worden tegen elkaar uitgewisseld. Van de Waterweg herinner ik niets meer, tenminste niet van toen. Van de Hoekse Bosjes herinner ik me dat ik het daar mooi vond, zo anders dan het vertrouwde Ockenrode, lieflijker, glooiing, gras, geen rode mieren. Groen. En water.
Het weer is goed. We wandelen, we picknicken. Ik vind het leuk dat ik in dit bos met zoveel gras maar zonder lastige mieren naast de plaid kan zitten in plaats van erop. Als we tijdens het wandelen verstoppertje aan het doen zijn, komen er jongens op brommers aan. Ze bemoeien zich met Anke en Inez. Eentje wil Inez meetrekken. Ze is bang. Ze rukt zich los, loopt weg, ze rent niet. Anke roept. De jongen roept: ‘Lekker wijf!’ De andere jongen zit op zijn brommer bovenop een heuveltje. Anke roept naar hem dat ze moeten oprotten. De jongen op de heuvel kijkt naar ons. Hij stuurt zijn brommer, draait het gas voluit. De andere jongen reageert niet. Dan verdwijnt de brommer van de heuvel en de jongen die achter Inez aanloopt, loopt weer naar zijn brommer. Ook hij verdwijnt.
We pakken alles in, maar dan horen we de brommers weer. De vervelende jongen rijdt een eind voorop. Hij stopt, zet zijn bromfiets op de standaard en loop resoluut naar Inez. ‘Lekker wijf,’ zegt hij. Ineens rent hij naar haar toe. Inez loopt weg, naar het water. De jongen komt op haar af en pakt haar. Ze rukt zich los en rent weg. Of Anke opnieuw geroepen heeft dat de jongens moesten oprotten, ik weet het niet. De andere jongen is ook teruggekomen, maar wat hij deed?