Liter. Jaargang 14
(2011)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Elizabeth Kooman
| |
Sneeuw en ijsTwee grote pinguïns en een iets kleinere pinguïn, temidden van een landschap vol sneeuw en ijs, ijs en sneeuw. Dat is het openingstafereel van dit boek. Niets menselijks is deze drie pinguïns vreemd. Ze maken altijd ruzie om niks. Ze zijn jaloers. Ze geven de ander de schuld. Ze erkennen niet graag hun fouten. Ze durven de waarheid niet onder ogen te zien. Ze verlangen naar verandering, om er later achter te komen dat het gewone zo gek nog niet was. Want er komt verandering, en hoe. Wanneer de kleinste pinguïn als gevolg van een ruzie even van het sneeuwtoneel verdwenen is, komt de duif, compleet met posttas, de andere twee de zondvloed aanzeggen. Er is plaats voor twee op Noachs Ark, zij zijn de gelukkigen. De uitverkoren pinguïns hebben zo hun eigen gedachten over hun bevoorrechte positie. De een verbaast het niks, natuurlijk is hij gekozen, want hij is immers de beste der pinguïns. De andere pinguïn dicht het toeval een rol van betekenis toe. Hij heeft domweg mazzel gehad. In ieder geval zijn ze elk op hun manier opgetogen totdat ze zich realiseren dat de kleine pinguïn buiten de boot valt. Mühle laat het op elke bladzijde harder regenen: het onheil nadert. De twee zoeken de kleine pinguïn op om afscheid te nemen, maar als die hun vol liefde zijn paraplu aanbiedt, zit de kleine pinguïn in een mum van tijd bewusteloos geslagen in een koffer. Ze gaan met z'n drieën, of ze gaan niet. De pinguïnsmokkel kan beginnen. | |
[pagina 41]
| |
God als boeman‘Als je aan een pinguïn vraagt wie God is, weet hij nooit goed wat hij moet antwoorden’. Ook dat klinkt menselijk. Evenals het feit dat de drie pinguïns intussen toch allerlei eigenschappen aan God toeschrijven. Al betwijfelen ze zo nu en dan zijn bestaan, ze passen hem keurig in hun straatje. Wanneer de kleine pinguïn twijfelt aan Gods fantasie en scheppingsinzicht - er is alleen ijs en sneeuw, sneeuw en ijs, en de pinguïn is een vogel maar ruikt naar vis - kijken de andere twee angstvallig naar de hemel en verzekeren de kleine pinguïn dat God alles hoort.
De twee pinguïns krijgen de smaak van het dreigen te pakken. De vlinder die inmiddels gesneuveld lijkt te zijn, zal wel in de hemel komen, de kleine pinguïn niet, want die is slecht en God ziet alles en heeft een geheugen om u tegen te zeggen. Dan heeft de kleine pinguïn er tabak van. Vrienden die hem bang maken, hoeft hij niet. En dan is daar de duif. Er is geen derde pinguïn meer om de schuld op af te schuiven, dus richten de twee zich in hun angst tegen elkaar: ‘Van jou moest God laten merken dat hij bestaat!’ De ander vraagt de duif of er nog met God te onderhandelen valt over de zondvloed. De duif zegt God niet zo heel goed te kennen, maar hij vermoedt dat God niet zo gemakkelijk iets uit het hoofd te praten is. Geen wonder, die duif heeft natuurlijk nog niet van de voor Sodom en Gomorra biddende vader Abraham gehoord en van de God die zich laat verbidden. God zelf intussen zwijgt in alle talen. Of toch niet? Wanneer de twee pinguïns uiteindelijk bij de ark arriveren, een zware koffer torsend, laat de duif hen niet een twee drie binnen. De bagage moet worden gecontroleerd. Maar dan dondert en bliksemt het en weet de duif niet hoe snel hij de pinguïns aan boord moet laten. Met hun koffer. | |
PsalmDiep dalen de pinguïns af in een doolhof van gangen en kamertjes op de reusachtige ark, een drijvend stadje op de tekening van Mühle. Daar, in een donker, naar teer stinkend kamertje komt de kleine pinguïn bij. Meteen beginnen de andere twee hem weer verwijten te maken. Maar zodra ze merken hoe schuldig de kleine pinguïn zich voelt, krabbelen ze terug: ‘Ik heb gezegd dat God niet bestaat [...].’ ‘Nee hoor, dat heeft hij vast niet gehoord.’ [...] ‘Ik heb iemand doodgemaakt.’ [...] ‘O, dat waren wij allang vergeten. [...] God heeft het niet eens gezien [...] De vlinder is niet eens dood. [...] Hij heeft zich een beetje uitgeschud en is toen weggevlogen’. De kleine pinguïn is ontroostbaar, en richt zich tot God, met een gebed dat tussen de psalmen niet zou misstaan: ‘Ik geloof in je, God! Maar waarom straf je alle | |
[pagina 42]
| |
anderen? Eén pinguïn heeft je beledigd, maar jij neemt wraak op de hele wereld! Vind je dat rechtvaardig? Ik ben boos op je. Heel, heel boos. Heb je dat gehoord God? Hoor je me?’ | |
God in de kofferHet moet natuurlijk een keer misgaan met de pinguïnsmokkel. Maar het duurt even, want de kleine pinguïn is niet op zijn snavel gevallen. Bij een van de bezoekjes van de duif wil die nu toch echt weten wat er in de koffer zit. ‘God’, klinkt het uit de koffer, waarna een hele conversatie tussen duif en God volgt. Alsof de kleine pinguïn de kunst van de andere pinguïns heeft afgekeken, oreert hij erop los. Geloof je niet dat God in deze koffer zit? God kan toch overal zijn? En je moet in hem geloven zonder hem te zien. Als je kijkt, word je blind. En zo voort. De God die de kleine pinguïn in leven roept, wordt hoe langer hoe meer een begripvolle God die zelfs toegeeft dat die hele zondvloed wel een beetje overdreven was. De twee andere pinguïns weten niet hoe ze het hebben: de ene vreest voor de straf die op deze zonde zal volgen, de andere begint te geloven in de God in de koffer. Hoe makkelijk kan het zijn om God te vormen naar je eigen beeld en dan in hem te geloven. | |
SpringlevendTotdat God om een stuk kwarktaart vraagt. Dat wordt zelfs het grote geloof van de duif te veel, en hij opent de koffer. Toch volgt er op wonderbaarlijke wijze een verzoening tussen de duif en de kleine pinguïn. Gedurende het verhaal heeft de duif zich herhaaldelijk afgevraagd of hij niet iets belangrijks vergat, en de oplettende lezer heeft het natuurlijk al lang door: de duif is zijn wederhelft vergeten. Gelukkig heeft een gesluierde kleine pinguïn best iets van een dikke duif en al gauw wordt het spel werkelijkheid: duif en pinguïn gaan na de uittocht als de beste maatjes door het leven. En wie of wat is God nou uiteindelijk? Volgens de oude Noach is hij overal en in alles. De kleine pinguïn weet het alweer niet meer: ‘Misschien bestaat God helemaal niet, en heeft het gewoon heel lang geregend.’ Maar ‘als er geen God is, waarom praten we dan zoveel over hem?’, vragen de andere twee zich af. ‘Dan voelen we ons niet zo alleen.’ Hebben ze God verzonnen? Hebben wij God verzonnen? Hub geeft geen antwoord. Wel stuurt hij nog een geel vlindertje langs. Weliswaar met een gekneusd vleugeltje, maar toch springlevend. |
|