Restruimte
‘Wel eens van gehoord.’ Zo'n dichter was Marijke Hanegraaf voor mij. Wel eens een gedicht van gelezen. Misschien wel eens in de Poëziekrant gezien. En nu ligt hier haar bundel Restruimte.
Je kunt vriendelijk over haar gedichten zijn: zorgvuldig geformuleerd, zit goed in elkaar. En dat is nog waar ook. Maar na lezing van een dozijn gedichten hing ik nog steeds onderuitgezakt in mijn stoel. Al die tijd niet aan mijn haren getrokken, geen por in mijn zij gehad, geen hand die naar mijn keel greep, geen vuistslag. Kalme poëzie had ik gelezen en ik was zelf uiterst kalm gebleven. Eerlijk gezegd deden de gedichten me niets.
Misschien komt dat doordat sommige gedichten net te veel voor de hand liggen. In ‘De angst’ staat ‘De angst hangt uit mijn ogen’ een bed is ‘dat zachte winterholletje’, een beek is ‘een bevallige beek’ en als het over droefheid gaat, opent het gedicht met een te makkelijke tegenstelling: ‘Zelfs uit je blijste woorden sijpelt droefheid.’
Er was meer dat mij mijn schouders deed ophalen: de ontbrekende komma's, waardoor je een zin twee keer moet lezen en hij twee betekenissen meedraagt; al zo vaak gedaan. En nergens iets waarom je kunt lachen. Of zelfs maar grijnzen.
Restruimte is een bundel met gedichten die geen opzien baren.
Maar ook gedichten die niet op hun borst roffelen en meteen de aandacht op zich vestigen, mogen er zijn. Wie de hele bundel leest, went aan de stem die zonder zich te verheffen uit de gedichten spreekt. Die stem is ook weer niet onaangenaam. Neem het titelgedicht:
‘Hij kon ploegen met twee ploegen tegelijk / gaf de paarden een losse hand // liep er een pas achter om ernaar te kijken / liep door lange morgens // door voren als zwaarden over vreemde / en stugge grond. Zo'n vader. // Met de zon op zijn hoogst rusten zoals hij / een uur midden op de dag laten ontstaan // onder een berk die het licht filtert. / Dan, als je wakker wordt traag // overeind komen traag je voeten grond geven / terwijl de wind over je verwachtingen spint // en 's avonds thuiskomen bij iemand die zegt / toe ga je wassen, zo kun je niet aan tafel. // Alsof het altijd zo zal blijven zeggen / we krijgen onweer.’
Ook hier weer: niets dat in het oog springt, dat zich opdringt. Maar als je het gelezen hebt, blijft wel de vader bij je hangen. De vader, die zijn gewone dingen doet, maar wel zo, dat hij erom bewonderd wordt: ploegen met twee ploegen tegelijk, maar liefst!
En zelfs dat hoeft niet. Vader is vader, juist in de gewone dingen: in het dutje dat hij altijd doet, in het steeds weer zonder wassen aan tafel willen gaan. Zo'n vader.
Misschien is dat genoeg, een stuk of wat gedichten. Hier en daar kon ik een strofe aanstrepen, zoals aan het slot van ‘De wroeging’, waaruit jaloezie spreekt op de wasmachine, die gewoon haar programma afwerkt en dan klaar is (‘in de verte remt mijn wasmachine / is zo eenvoudig klaar’). Heel veel meer zal er niet blijven hangen.
Marijke Hanegraaf, Restruimte. De Arbeiderspers, Amsterdam 2010. 72 blz., €17,95.
Teunis Bunt