Liter. Jaargang 14
(2011)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Ewald Mackay
| |
Een vreemdeling in PolenIsaac Bashevis Singer wordt in 1904 geboren in Polen, in Leoncin nabij Warschau. Zijn vader is rabbijn, zijn moeder stamt uit een geslacht van rabbijnen. Vier jaar woont hij bij zijn grootvader, die rabbijn is in het dorpje Bilgoray. Het is een wereld waarin het geloof in God maar ook in demonen - dibboeks - zeer reëel is en waarin de mystiek floreert in chassidisme en studie van de kabbala. Het gevecht van Singer in Polen is het gevecht van een Jood die zich staande probeert te houden tegenover de hem vijandige wereld. Polen is een land met een diepgeworteld antisemitisme. Singer is in Polen, ook al wonen zijn verwanten al eeuwen hier, een vreemdeling in een vreemd land. Singer drinkt deze joodse wereld in met alle sensitiviteit die hem eigen is. Als hij opgroeit en kennis maakt met een grotere wereld, vervreemdt hij langzamerhand van die oude wereld. Hij zal later (deels) afstand nemen van de rituelen en gebruiken van zijn traditie. De vreemdeling in de wereld wordt daarmee tevens een vreemdeling in de synagoge, ook al verliest hij nooit het geloof zelf. | |
[pagina 43]
| |
Als hij opgroeit, ontdekt hij al spoedig zijn schrijftalent. Na zijn schooljaren zoekt hij werk als vertaler en corrector, hij schrijft voor kranten en hij begint met zijn eerste literaire pogingen. Hij schrijft in het Jiddisch. Deze taal is de taal van de vreemdeling in het land van de ballingschap. Als Singer in 1978 de Nobelprijs voor de literatuur krijgt, houdt hij daar in Stockholm temidden van het establishment zijn dankwoord in de taal van de outcasts, het Jiddisch: een groots moment! Singer wordt dus schrijver. De schrijver is in zekere zin altijd de vreemdeling, want hij neemt door zijn grote bewustzijn afstand van het directe gebeuren. Singer is dus een vreemdeling in de ‘wereld’, in de synagoge, in de taal en in zijn ambacht. Dit vreemdelingschap is mijns inziens het meest aansprekend verbeeld in De slaaf (1962).
Het boek De slaaf speelt zich af in zeventiende-eeuws Polen. In deze primitieve christelijke wereld worstelt een joodse slaaf, Jakob, die buiten het dorp en buiten de joodse gemeenschap woont, met de wereld. Hij is een overlevende van de pogrom van Chmielnicky uit 1648, waarin 250.000 Joodse slachtoffers vielen. Om zijn geloof vast te houden, kerft de slaaf in de wand van zijn grot alle 641 geboden en verboden. Hij zal een jood blijven temidden van de wereld. Maar juist deze jood wordt verliefd op het Poolse meisje Wanda. De liefde tussen die twee heeft iets van Boaz en Ruth op de dorsvloer. Op een dag komen enkele joden op doorreis door het dorp en ontdekken de jood Jacob. Ze nemen hem mee maar hij kan Wanda niet vergeten. Hij keert heimelijk naar haar terug en in hun herdersuur wordt zij zwanger. Ze vluchten het dorp uit en na lange omzwervingen komen ze aan in een joods dorpje. Als Abram en Sara in de oude tijden nemen ze hun toevlucht tot een leugen. Jacob zegt dat zijn vrouw een doofstomme joodse is, Sara is haar naam. Maar wanneer de wrede Poolse baron van het dorp Jacob tijdens een incident wil ophangen, schreeuwt ze het uit: ‘genade, genade’. Het dorp beschouwt haar spreken als een wonder en de executie wordt hierdoor verijdeld. Maar al snel ontdekken ze dat er achter dit wonder slechts bedrog schuilt. Sara bevalt van haar zoon, en sterft in het kraambed. Jacob vlucht weg met zijn zoon, die hij Ben-Oni noemt - zoon van het verdriet - en doolt over de aarde, tot in het beloofde land toe. Uiteindelijk keert hij terug naar het dorp en verzoent zich met de dorpsbewoners die hem in genade aannemen. Uiteindelijk wordt hij begraven in de gewijde grond waar Wanda of Sara ook ligt begraven. De vreemdeling komt thuis: ‘Diep werden de namen van de ontslapenen ingebeiteld: Jacob, zoon van Eliezer, Sara, dochter van aartsvader Abraham. Jacob werd geëerd met de woorden: “Onze leraar, de rechtvaardige.” En bij Sara's naam kwam een inscriptie uit Spreuken: “Een vrouw van kracht, wie zal haar vinden?” Aan het epitaaf werd een | |
[pagina 44]
| |
passage uit de Bijbel toegevoegd die hun namen omringde: “Bemind en liefelijk in hun leven, en in de dood waren ze niet gescheiden”’ (blz. 270). Er is even een moment van verzoening, van rust en vrede. De vragen zijn opgelost in het grensmoment van de dood. Ik denk dat Singer zichzelf met dit boek een spiegel voorhoudt: hoe houd ik me staande in de vreemdheid van synagoge en wereld? Zijn ideaal lijkt echter nauwelijks te vinden te zijn, hooguit in de gewijde grond van de dood na een lange ‘dolinghe van Ulysse’. | |
Een vreemdeling in AmerikaIn 1935 vlucht Singer voor het opkomend nazidom naar Amerika, naar New York, zonder geld en met slechts één Engelse zin in zijn hoofd. Hier begint temidden van de Joodse emigranten een zwaar bestaan van overleven. Zijn redding is dat hij reeds in 1935 met hulp van zijn broer kan gaan schrijven voor de Jewish Daily Forward. Hij voelt zich meer balling dan emigrant, en dat blijft zo, zelfs wanneer hij beroemd wordt. Uiteindelijk overlijdt hij in Miami, Florida, op 24 juli 1991. Ook in Amerika is hij de vreemdeling, maar waar het in Polen de vijandige, antisemitische buitenwereld is, is het hier de verleidelijke buitenwereld van de moderne cultuur met al zijn vrijheden die de menselijke begeerte voeden. Singer is zeer gevoelig voor deze open wereld, met al haar schoonheid en begeerte. Hij drinkt haar in met volle teugen, in een leven vol romances en verwikkelingen. Tegelijk, temidden van al dit hedonisme, worstelt hij met de grote vragen aangaande God en wereld: Hoe kunnen de verschrikkelijke dingen gebeuren die gebeuren? Wil God deze tragedie? Waarom doen wij het kwaad - is dat uit vrije wil of omdat we bezeten zijn door demonen? In één van zijn laatste interviews, uit 1987, spreekt hij uitvoerig over God, het lijden en de vrije wil. De interviewer vraagt op een gegeven ogenblijk: ‘Hebben wij een vrije wil?’ Singer antwoordt: ‘Natuurlijk geloof ik in de vrije wil; ik heb geen keus.’ Op de een of andere manier zijn wij vrij om te kiezen. Tegelijk is er een bepaaldheid, een lot. God heeft ons zo gemaakt als we zijn, met al onze wensen, driften en passies, en tegelijk verhouden we ons tot wie we zijn, moeten we kiezen. We willen vaak nog wel het goede kiezen maar we doen het niet of we houden het niet lang vast. Het is ook heel moeilijk om te weten wat goed is. We hebben geen vaste coördinaten of een objectieve bron, maar tasten en zoeken ernaar. Singer laat het houvast van de Thora hier los. En tegelijk voelen en weten we, zo zegt hij, ook ergens wel dat we dit moeten doen en dat moeten laten, omdat we anders ons gezin of de wereld vernietigen. Ook al dolen wij hier reddeloos verloren rond, toch is God achter alles, zoals | |
[pagina 45]
| |
een vader alles van zijn kinderen ziet, ook de slechte dingen, en toch van hen houdt. ‘Nothing is lost completely because the Father is still watching his children, no matter what they are doing.’ God is voor de wereld in zekere zin dezelfde soort vader als de schrijver Singer is voor zijn personages: hoe werelds ze ook zijn, hij behandelt ze vol liefde. Het leven is voor Singer aldus een gevecht tussen tegengestelde driften, willen en emoties. Deze strijd is zo zwaar en verschrikkelijk dat we er nooit vrij van zijn. Maar we moeten er doorheen gaan. Het leven zelf is één riskant avontuur van begin tot eind. Maar al te vaak gaat het fout en krijgt het de proporties van het groteske kwaad. De holocaust gaat niet alleen over de Joden, zegt Singer, ze gaat over de hele wereld: ‘The whole of human history is one big Holocaust. It is not only Jewish history. We can call human history the history of the human holocaust.’ Geloof moet voor Singer ook iets van een gevecht, van verzet hebben. Je mag vanuit het geloof vragen waarom God ons laat lijden. Men kan God liefhebben en Hem tegelijk vragen waarom Hij het kwaad toelaat. Job is hier een grote gestalte voor Singer. Voor Singer zelf is een proteststem bijvoorbeeld die aangaande het lijden der dieren. Je kunt, zo zegt hij, moeilijk zeggen dat het Gods opdracht is om geen vlees te eten. Maar welk een leed is er onder de dieren in heel de cyclus van eten en gegeten worden. Singer zelf voegde het woord bij de daad en at geen vlees meer, bij wijze van verzet tegen een ordening die stoelt op lijden, want dieren hebben veel meer bewustzijn dan wij denken.
Het vreemdelingschap in Amerika is prachtig neergezet in het boek De boeteling (1973). De hoofdpersoon, Joseph Shapiro, vlucht met zijn geliefde Celia in 1939 naar Amerika. Het gaat hun voor de wind. Hij krijgt een maîtresse, Liza, een vrouw die marihuana rookt en sociologie studeert. Haar dochter leeft met een halve terrorist onder haar dak. Ze wordt zwanger en Joseph mag de abortus betalen. Hij ontdekt dat zowel zijn vrouw als zijn maîtresse zelf ook weer vreemd gaan. Joseph besluit om radicaal afscheid van deze wereld te nemen. Hij verlaat zijn vrouw en gaat naar Israël waar hij een boeteling wordt en leerling van een rebbe. Hij leeft volgens de geboden, gaat naar synagoge en leerhuis en wordt een vrome Jood. In het nawoord distantieert Singer zich van zijn personage Joseph Shapiro en noemt opnieuw zijn ambivalentie van het gevecht met de wereld én de overgave: ‘Ik zie een bewust plan en een bedoeling achter alles wat er bestaat, in de mens en in de dieren zowel als in levenloze voorwerpen. Gods genade is dikwijls verborgen, maar Zijn onbegrensde wijsheid wordt door iedereen ingezien, zelfs als zij hem aanduiden als de natuur, de essentie, het absolute of hoe dan ook. Ik | |
[pagina 46]
| |
geloof in God, Zijn Voorzienigheid en 's mensen vrije wil. Ik heb de thora en zijn commentaren aanvaard omdat ik zeker weet dat er geen betere keuze bestaat. En dat geloof blijft nog voortdurend in mij groeien’ (blz. 150). | |
SpiegelIn Polen is Singers vreemdelingschap die van de jood in een door en door antisemitische wereld vol geestelijke vijandigheid en fysieke bedreiging: het is letterlijk een woestijn. In Amerika is zijn vreemdelingschap die van de jood in een filosemitische wereld vol subtiele verleiding om als mens van gene zijde samen te gaan vallen met deze zijde. Ten diepste is Singers gevecht dus een dubbel gevecht van de vreemdeling met de wereld. Als Singer eenmaal oud geworden is, blijft hij in de ochtenden schrijven. In de middagen zwerft hij langs Upper Broadway. Hij eet aan het eind van de middag een vegetarische maaltijd en voert de vogels. Hij draagt - als vreemdeling - altijd enkele gebedenboeken bij zich en een pak met dollars, want: ‘It could happen again.’ |
|