op 't laatst van UE ontving, zij geweest een kus om mij ter dood te leveren; gelijk die van Judas zijnen meester.’ Dit proza heeft het stadium van de gevoelsstolling duidelijk nog niet bereikt.
Ze trouwden en Helionora vestigde zich op het Muiderslot bij Naarden, waar haar echtgenoot sinds 1609 als drost (baljuw, bestuursambtenaar) resideerde. ‘Leonoor, mijn lieve licht’ was alles wat een beetje dichter van zijn vrouw verlangt, vrolijk, hartstochtelijk en totaal niet geïnteresseerd in het werk van haar man - daar heeft hij vrienden voor.
Op zo'n uit tin gegoten Hollandse dag heb ik de voormalige ambtswoning bezocht. Het is een tamelijk lelijke klomp baksteen, die onaangename associaties oproept met nevelen en kraaien die elkaar informatie over een verse gehangene toekrassen. De vertrekken zijn dan weer opvallend intiem. De gids was een aardige jonge kunsthistorica, die Hooft wel noemde, maar erin slaagde geen enkele regel van hem te citeren. Zo gaat dat met de Nederlandse cultuur, die in de Gouden Eeuw, net als tegenwoordig, meer geïnteresseerd was in architectuur en schilderkunst, aangezien gevels en schilderijen de welstand van de burger zichtbaar maakten, zoals die scherpzinnige Hella Haasse opmerkt.
Het is dan ook nooit veel geworden met onze literatuur: taal is voor ons een communicatiemiddel, dat permanent aan wijzigingen onderhevig is, dikwijls kunstmatige wijzigingen, zoals die van de spelling (de citaten van Hooft zijn natuurlijk in de huidige spelling omgezet). In Hoofts tijd pronkten enigszins ontwikkelde mensen graag met hun Frans, zoals wij ons in het Engels plegen aan te stellen. Onze beschaving is waarschijnlijk de enige in Europa die haar klassieken niet permanent beschikbaar stelt - je moet eens in een boekhandel op zoek gaan naar de gedichten van Hooft of Vondel. En laat ik maar eerlijk zijn: ook ik, die mijn brood verdien in de literatuur, moet Hooft citeren uit het boek van Hella Haasse, want ik bezit geen editie van zijn verzen, laat staan van zijn toneel of van De Nederlandsche Historiën, het grootste prozawerk van de zeventiende eeuw in onze taal.
Bij Hooft ontmoetten de leden van de Muiderkring elkaar. Ze namen de schuit vanuit Amsterdam en brachten een of meer dagen samen door, met voordracht, debat, zang, pruimen eten en ongetwijfeld eindeloos gelul en gezuip, zoals we dat van kunstenaars kennen. Die bijeenkomsten maakten van het Muiderslot volgens Hella Haasse ‘het enige forum in de Nederlanden voor een vrij en intens bezig zijn met vraagstukken van taal en filosofie’. De schrijfster vertelt dat Constantijn Huygens er door hemzelf vertaalde gedichten van John Donne voorlas, die Joost van den Vondel ‘duister’ noemde. Zoiets vind ik interessant. Hoeveel van die zeventiende-eeuwse intellectuelen zouden Engels hebben gekend? Ik moet beslist eens uitzoeken of er in de Gouden Eeuw, toen Nederland en Engeland om de we-