| |
| |
| |
Wim Hazeu
Over Jaap Zijlstra
Tekst bij de uitreiking van de Dr. C. Rijnsdorpprijs aan Jaap Zijlstra
Jaap Zijlstra (1933) debuteerde in 1964 met gedichten in het tijdschrift Ontmoeting. Vijfenveertig jaar later wordt hem de Dr. C. Rijnsdorpprijs uitgereikt voor zijn gehele oeuvre. Dat oeuvre omvat twintig dichtbundels, een roman en twee novellen, liederen voor het Liedboek voor de kerken, een cantate en thematische bloemlezingen. Hij was in Amsterdam belast met het homopastoraat en tot voor kort preekte hij in de Engelse kerk aan de Begijnesteeg. Dat pastoraat betekende in 1985 een doorbraak in de Gereformeerde Kerken. Kort daarvoor was Zijlstra voor zijn homoseksuele geaardheid uitgekomen en werd zijn op dat thema geënte bundel Ik zie je zo graag gepubliceerd. In 1983 was de bundel al gereed. Hij won er de prijs voor de Vlaamse poëziedagen mee. In 2007 ontving hij in Utrecht samen met de componist Willem Ceuleers de prestigieuze Psalmenprijs. In de jury zaten onder anderen prof. Frits van Oostrom en componist-zanger Jan Rot. Zijlstra begeleidde in Amsterdam aids-patiënten. In 2009 werd hij genomineerd voor de Jos Brinkprijs, de Staatsprijs voor homo-emancipatie. Naar aanleiding van de toekenning van de Rijnsdorpprijs worden Zijlstra's Verzamelde gedichten in 2010 gepubliceerd.
Jaap Zijlstra werd op 5 september 1933 geboren te Wassenaar. Hij groeide op in een timmermansgezin. Zijn ouders waren afkomstig uit Friesland. Tijdens de hongerwinter van 1944 wist zijn vader hem naar Friesland te krijgen. Na de bevrijding van Nederland bleek Jaap tuberculose te hebben. Hij kuurde acht maanden op twaalfjarige leeftijd. In die periode groeide zijn leesmanie en zijn belangstelling voor beeldende kunst. Hij bezocht na de kuurperiode frequent de musea het Mauritshuis in Den Haag en De Lakenhal te Leiden. Op de Mulo werd de leeshonger gestild met het lezen van gedichten van Achterberg en Marsman. Op zestienjarige leeftijd raakte hij onder de indruk van het grote essay over de poëzie, De glanzende kiemcel dat Vestdijk tijdens de Tweede Wereldoorlog had geschreven in een gijzelaarskamp te St.-Michielsgestel. Jaap stuurde aan de beroemde schrijver zijn eerste gedichten. Vestdijk reageerde positief en achtte de poëzie rijp voor een literair blad. Het debuut vond, met die aanbeveling van Vestdijk, in 1964 plaats in het tijdschrift Ontmoeting.
Zijn homoseksuele geaardheid, waarvoor hij in zijn omgeving niet mocht uit- | |
| |
komen, had hij jaren eerder ontdekt. De vervulling van de militaire dienstplicht bij de Luwa (luchtafweergeschut in het Brabantse Ossendrecht) was voor hem ‘een hel’. Als plotter moest hij diep in een bunker op een grote kaart de positie aangeven van vliegtuigen. Om te kunnen overleven, mocht hij niets van zijn geaardheid laten blijken. Een psychiater had hij niet nodig, want hij kon over zijn ervaringen gedichten schrijven, die werden gebundeld in Onder mijn groene huid (1967). Het is een grimmige, ontredderde en eenzame bundel. Legerpredikanten wijdden aan de bundel later conferenties. Twee jaar eerder debuteerde hij op verzoek van uitgeverij Callenbach met de bundel Voor de gelukkige vinder. De uitgever ging uit van een oplage van achthonderd exemplaren, ‘en meer moest de jonge dichter er niet van verwachten.’ Het werden vijf drukken na een prachtige kritiek in het dagblad Trouw door dichter-criticus Koos van Doorne. Adviseur van Callenbach was toen de dichter Muus Jacobse (schuilnaam van prof. Klaas Heeroma). Of die een rol heeft gespeeld bij dit debuut is niet zeker; wél is zeker dat Zijlstra de bundel eerst nog, op advies van de schrijver P.J. Risseeuw, had voorgelegd aan de criticus C. Rijnsdorp, die zich over het manuscript positief uitliet.
Na de militaire dienst werkte Zijlstra tien jaar op de administratie van het Rijnlands Lyceum in Wassenaar. Op die school was de dichter J.W. Schulte Nordholt docent geschiedenis. Op aanraden van zijn dominee, Anton Vos, studeerde Zijlstra na zijn dertigste theologie. Hij werd geholpen door dr. K. Dronkert, predikant te Leiden. Op grond van singuliere gaven werd hij al drie jaar later, in 1967, predikant in het Friese Duurswoude, een dorp met zeshonderdveertig gereformeerde zielen. Alleen in de pastorie schreef hij gedichten en tekende en schilderde hij. In 1971 verhuisde hij als evangelisatiepredikant naar Delfzijl. Daar kreeg hij te maken met mensen die ook homoseksueel waren en daarmee problemen hadden. Als Jaap in de koffiebar De Stormlantaren gezegd zou hebben dat hij zelf homo was, zou hij volgens zijn zeggen gestenigd zijn. Op zijn veertigste ontmoette hij een grote liefde, een jongen van zeventien die echter hetero was. Hans bezocht met deze vriend tentoonstellingen en concerten. Later heeft hij de man, die onderwijzer was geworden, getrouwd. Veel gedichten gaan over hem. Hij is te vergelijken met de geliefde Okke in de gedichten van Willem de Mérode.
De buitenwereld, de Umwelt, wist nog steeds niets van Zijlstra's diepste gevoelens. Hij bleef eenzaam, maar niet ongelukkig. Compensatie vond hij in het beleven van de beeldende kunst, in de literatuur (Nijhoff, Achterberg, Ida Gerhardt, Van der Graft), in de filosofie (Kierkegaard), in het tekenen en in het schrijven. Van nature had hij een goede smaak. Schuldig voelde hij zich niet over zijn homoseksualiteit. Jaap vond geestelijk en artistiek steun bij andere homoseksuele kunstenaars: Michelangelo, Da Vinci, Gezelle, P.C. Boutens, en bij Willem de Mérode en Hans Lodeizen (over wie Rijnsdorp zo prachtig en positief had geschreven). De
| |
| |
behoefte om een klooster in te gaan had hij niet, ook niet na een plezierig verlopen reis in de zomer van 1963 met Franciscanen door Egypte en Israël. Vele maanden later schreef hij gedichten naar aanleiding van die reis. Ze werden gebundeld in Land in zicht (1969).
Pas in 1983 kwam Zijlstra voor de dag met zijn homoseksuele geaardheid. Tot zijn vijftigste had hij gezwegen, ondanks de publicatie van een baanbrekend synodaal rapport over homoseksualiteit van de Gereformeerde Kerken. Toen hij met Pinksteren tijdens een preek over het Hooglied in de met achthonderd mensen gevulde gereformeerde Immanuelkerk te Ermelo over zijn geaardheid sprak, betekende dat voor de gemeente van Ermelo en de gemeente in zijn nieuwe standplaats Vorden een positieve doorbraak. (Tussen twee haakjes: in Vorden, waar Zijlstra acht jaar regulier predikant was, begon hij in de geweldige pastorie met negen kamers aan de opbouw van zijn inmiddels befaamde kunstcollectie.)
Omdat er in de kerk van Ermelo ook vakantiegangers zaten, vertelde de bekentenis van Zijlstra zich rond door heel Nederland. Predikanten die geen raad wisten met hun homoseksuele gemeenteleden, verwezen hen voortaan door naar Zijlstra. Eerder schreef hij in de bundel Land in zicht onder de titel ‘Scheepsjongen’:
De preekstoel het kraaienest
boven het schip van de kerk,
dominee, sta sterk, een preek kan veel deining geven
maar geef nooit van z'n leven
Maar nu hij veel deining had veroorzaakt, wilde hij zijn ruime blik geheel prijsgeven. En daartoe kreeg hij alle gelegenheid. In 1985 werd hij voor de Amsterdamse binnenstad beroepen tot evangelisatiepredikant. Tevens kreeg hij er een homopastoraat. Hij preekte elke zondagavond in de Engelse kerk en werd stervensbegeleider van aidspatënten. Hij was de gereformeerde collega van de rooms-katholieke pater Van Kilsdonk.
In 1991 kwam ook Zijlstra's literaire coming out met de bundel Ik zie je zo graag. De eerste versie van de bundel was al in 1983 klaar. De gedichten werden bekroond met de Prijs van de Vlaamse poëziedagen, maar geen uitgever meldde zich voor een publicatie van de bekroonde bundel. Pas zes jaar later legde hij het verbeterde manuscript voor aan zijn vaste uitgever Kok te Kampen, maar die wilde na veel aarzelen de bundel niet publiceren: hij zou zijn naam als christelijk dichter op
| |
| |
het spel zetten. Twee jaar later bood Zijlstra de bundel aan de seculiere literaire uitgeverij De Prom aan, die meteen tot publicatie overging. Bij De Prom bevond Zijlstra zich onder dichters als Guillaume van der Graft, J.W. Schulte Nordholt, Max Dendermonde, Maria de Groot, Huub Oosterhuis, Ankie Peypers, Fred Portegies Zwart, Manuel Kneepkens, H.J. van Tienhoven, Mischa de Vreede, Berend Wineke en de jonge, later meermalen bekroonde dichteres Hester Knibbe. De publicatie door De Prom van de door Hans Werkman bezorgde Verzamelde gedichten van de eveneens getormenteerde homoseksuele dichter Willem de Mérode begroette hij met instemming. Zijlstra gaf bij De Prom nog twee bundels uit: Hinkelspel en Nachtval. In Nachtval komen aidspatiënten aan het woord. Zijlstra voelde zich in het gemêleerde gezelschap van De Prom thuis, getuige ook zijn aanwezigheid op de auteursdagen en -excursies van deze uitgeverij. Na het vertrek van Wim Hazeu bij de door hem opgerichte uitgeverij De Prom, vond Zijlstra weer ruimhartig onderdak bij Kok te Kampen.
Zijlstra is vijfenveertig jaar lid van het Schrijverscontact van christelijke auteurs. Al jaren is hij er de secretaris van die er steeds weer in slaagt interessante sprekers te vinden.
Met preken hield hij op 1 januari 2009 op, maar het pastoraat gaat door. De ‘zwaardere kringen’ worden wakker, jongelui gaan studeren, sommigen hebben problemen die Zijlstra vanaf zijn zeventiende jaar had ondervonden, toen hij voor het eerst het woord homo hoorde en besefte dat hij dat was, en dat hij door de anderen werd beschouwd als iemand die niet bij de kerk en de wereld hoorde. Over de ontdekking op jonge leeftijd van de homofiele geaardheid schreef Zijlstra de novelle De glazen schelp (2000).
Jaap Zijlstra noemt zich een christelijk dichter, zoals hij ook een homoseksueel dichter is. De christelijke achtergrond en zijn professie als predikant zijn inspiratiebronnen, niets meer, niets minder. Dat wil niet zeggen dat hij altijd functioneel en dienstbaar schrijft. Rijnsdorp gaf hem daar gelijk in: ‘Ik meen dat de christelijke dichter zich ontslagen moet achten van het diensthuis der propaganda Fidel. Er is in onze kringen een sterke, vrijwel algemeen gedeelde overtuiging, dat de christen-dichter en christen-schrijver altijd moet getuigen van hun geloof. Alsof dat geloven een apart vakje van hun leven zou zijn. Alsof getuigen altijd zou betekenen expliciet getuigen’ (De Rotterdammer, 13 september 1969). Zijlstra zoekt naar een beetje meer schoonheid, een beetje meer muziek, zoals Rijnsdorp dat las in een verzuchting van Hans Lodeizen. In 1954 profeteerde diezelfde Rijnsdorp dat er ‘herfststormen over de wereld waaien die de bladeren opjagen; het wordt kouder, maar het is de tijd dat de wijn rijpt. Misschien dat juist nu rijpe vruchten
| |
| |
Jaap Zijlstra (foto: Menne Vellinga).
| |
| |
kunnen worden geplukt in individueel werk.’ Als één dichter dat heeft verstaan, dan is het wel Jaap Zijlstra, die zijn existentiële eenzaamheid te lijf ging met zijn gedichten. Ze waren een noodzaak voor hem om te bewijzen dat hij bestond, dat hij bestaansrecht had en dat, om nog eens Rijnsdorp te citeren, ‘het dichterschap bij de mens hoort. Het is onze roeping in ons leven de deur naar de schoonheid, ook de literaire schoonheid, open te houden en nooit toe te laten, dat wij in dit opzicht wereldgelijkvormig worden.’ De woorden uit de Heidelbergse Catechismus: ‘in tegenspoed geduldig, in voorspoed dankbaar’ zijn op Zijlstra's lijf geschreven. Die tegenspoed is voor hem het gemis van intimiteit, van het kunnen zorgen voor een geliefde. In elk geval is het dichten vanuit het gemis bij hem een thema, maar ook het dichten uit volheid, uit zoveel van wat hij weet en ziet en leest en ervaart en waarover hij wil schrijven, wil meedelen. Hij kent de kracht van woorden, en de machteloosheid. Rijnsdorp, ten derde male: ‘Geen woord is krachtig, dat zijn machteloosheid niet beseft.’
Toen Jaap voor het eerst Okke Jager in Wassenaar hoorde preken, onderging hij een creatieve schok: dat je zovéél met taal kon doen, dat alles anders en nieuw werd door het taalgebruik. En hij vermoedde dat hijzelf ook die gave van het woord had. Net als Jager hield hij van het spelen met de taal, van het ontdekken van de ambiguïteit van de taal en van de humor. Humor verdiept de ernst. En tot het spel van de taal behoort het werken met beeldspraak, originele symbolen, woordvondsten en woordspelingen, het herijken van versleten uitdrukkingen, en het spel met verrassende rijmsoorten, een spel dat Zijlstra beheerst. Wat voor zijn poëzie geldt, is ook van toepassing op zijn kerkliederen. Domineedichter Jan Wit schreef over ‘Zijlstra's bijzonder mooie kerkliederen en ook een aantal vrije gedichten die er mogen wezen.’ Jan Wit noemde met name het Paaslied:
De Heer is onze reisgenoot,
Hij die ons zijn gezelschap bood
en sprekend over kruis en graf
geduldig tekst en uitleg gaf.
Aldus de eerste strofe. Zijlstra merkte eens op dat hij geen dominee zou kunnen zijn als hij geen dichter was. Omgekeerd geldt dat niet. Je hoeft geen dominee te zijn om dichter te kunnen worden. Dichterschap heeft met ontdekken van een andere dan een oppervlakkige wereld te maken, ontdekken via een bewust of onbewust onderzoek en gebruik van de taal. Dichters lichten de waarheid op, schreef Lucebert. Daar is de poëtische vaardigheid voor nodig, een grote avontuurlijke taalvaardigheid en de wil om het onbekende bekend te maken. Die vaardigheid
| |
| |
kwam Zijlstra als predikant van pas. Zo versta ik zijn uitspraak dat hij geen dominee zou kunnen zijn als hij geen dichter was. Met de Rijnsdorpprijs wordt vooral de dichter Jaap Zijlstra bekroond.
| |
Bronnen
L.L. Bouwers, ‘Een kriticus bekritiseerd. Overwegingen bij een bundel poëzie van Jaap Zijlstra’, Woord en School, januari 1980, jg. 12, nr. 1. |
J. van Doorne over De gelukkige vinder, Trouw, 17 december 1965. |
Wim Hazeu, Interview met Jaap Zijlstra, Amsterdam 26 mei 2009. Ongepubliceerd. |
C. Rijnsdorp, In drie etappen, Bosch & Keuning, Baarn, 1952. |
C. Rijnsdorp, Op zoek naar het geheim, Bosch & Keuning, Baarn, 1954. |
Jan Wit, ‘Lied voor de zondag. Een lied over Emmaüsgangers’, Hervormd Nederland, 19 april 1967. |
|
|