als het woordenboek bepaalt. Kunnen we ‘mijn roeping’ hier niet ook interpreteren als ‘mijn roepen’? Uit de diepte heb ik geroepen...
En dan is de volgende vraag: wanneer wordt dit roepen zingen? Zingen, zoals de vogels doen, zoals de dichter als vanzelf doet wanneer hij ‘werkelijk’ kan geloven, in zichzelf, in zijn taal, en - niet in de laatste plaats - in God. Eigenlijk is er, zegt de dichter, een goede reden voor die overgave aan zijn roeping.
Want ik geloof toch in de God van 't leven
die sterfelijk over de aarde ging?
Dat wil zeggen: het sterven is door ‘de God van 't leven’ van zijn duisternis ontdaan. Dat is het grote geheim van de incarnatie. Daarover kunnen we zingen, juichend zingen, als we erin slagen ons over te geven aan dat geheim. Maar, zegt de dichter:
Maar ik ben altijd kleiner dan mijn lied.
Het lukt hem nooit, zegt hij, in overgave samen te vallen met zijn roeping, zijn geroepen zijn, en met zijn roepende lied. Hij blijft erbij ten achter. En wat is dan ‘werkelijk’: het grote lied of het kleinere ik?
Het is een wonderlijke slotregel. Wat er als een nederlaag of als de erkenning van een tekort uitziet, is tegelijkertijd de proclamatie van de grootheid van het werkelijk geïnspireerde lied. ‘Werkelijk’ geloven is zeer moeilijk, bijna onmogelijk. In die zin neemt hij ‘afscheid van de vogels’. Hij kan niet zijn zoals zij.
Maar bij de woorden ‘afscheid van de vogels’, die de titel vormen, kunnen we ook nog aan iets anders denken. En wel aan het wegtrekken van vogels in de herfst. Aan de nadering van de winter, het donkere seizoen. Het verlangen naar de aanwezigheid van die vogels is ook het verlangen naar de terugkeer van het licht. Dat na de nacht de zon weer zal schijnen, de zon weer schijnen.
Van der Graft, Willem mag ik wel zeggen, heeft zijn gedicht geschreven tijdens of kort na zijn sanatoriumtijd in Laren, van omstreeks Kerstmis 1959 tot ver in 1960, een donkere tijd van ziekte en eenzaamheid, volgend op jaren van uitputting, waarover we in zijn nu uitgegeven dagboekaantekeningen kunnen lezen. Er was sprake van wanhoop.
‘Geen overzicht, geen overzicht! Eindeloze kleine verplichtingen op de korte baan en hoeveel tijd nog te leven?’ schreef hij op 1 november 1958.
Maar: ‘Een dag, een handvol leven, is genoeg’, schreef hij niet zolang daarna in het gedicht dat we hier lezen. En ook: kon ik me overgeven, ‘toekomst of niet’.
‘Afscheid van de vogels’ is een gedicht tussen het duister en het licht. Het is in