menschen gingen, bezig en onbewust, in haastpas. Voelde dan niemand van die duizenden met mij mee, dat die morsige grond onder onze voeten, die ongezellige huizen om ons heen, de lucht, de zwarte lucht boven ons het heilige Rome was? Rome - dacht ik stil - de stad van den Paus; hier woont de Paus. Daar ergens, achter die straten, woont hij, zit hij in zijn kamer, de Paus, de Paus...’
[B.H. Molkenboer O.P., Rome, Amsterdam 1933, blz. 2]