Liter. Jaargang 12
(2009)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[I] Gebed van een jongelingIk kreeg geen brief terug. Ik had gedacht
dat ik het kind nog was en hij de meester.
Toen werd ik uitgenodigd voor een feestje:
ik mocht weer komen, op een zaterdag.
Ik wilde met hem praten, maar hij zag
de lege stoel steeds niet. Ik ben vergeten
wat hij toen zei, voordat hij naar me wees:
Het zal zich wreken in het nageslacht.
Ik heb geen spreukenboek, of wijwater
en bijna alles is besmet geraakt.
Eén onbeschreven kruisje is van mij.
Dat houd ik vast wanneer ik 's avonds laat
achter mijn tafel zit en zinnen maak
die sterker dan mijn vader moeten zijn.
| |
[pagina 3]
| |
[II] Gebed voor de h. misIk trek de zwarte capuchon over mijn ogen
en buig het hoofd. Ik leg een ketting om mijn nek,
de toppen van mijn middelvingers op de plek
waar twee ovale kraaltjes bij een knobbel komen.
Ik zie een dubbel snoer recht naar beneden lopen
als ik mijn linkeroog heel even open. Stel
dat ik mijn eigen kleine woorden zeg, bij elk
paar kraaltjes dat ik verder ga. Zou dat dan mogen?
Vater höre meine Stimme höre mich erbarme
dich peccata mundi miserere pater noster
dona nobispacem dona eis requiem -
als ik opeens beneden ben sluiten mijn handen
zich om een mannetje. Ik trek de kap nog lager.
Zeg nou eens wat. Zeg dat je ook mijn G'd wilt zijn.
| |
[pagina 4]
| |
[III] Verzuchtingen vóór de biechtGewoon een rechte streep en dwars daarop
een kortere. Daar moet een man aan hangen,
vijf centimeter groot. Misschien iets langer
als hij maar kleiner dan mijn schouder wordt.
Ik wil de omtrek zwart en donkerrood
tussen de lijntjes in. Ik ben niet bang
voor naalden. De artiest zal ik bedanken
wanneer hij klaar is en mij heeft verbonden.
Het plaatje komt onder mijn huid terecht:
de inkt wordt als het ware ingekapseld
als druppels die niet worden afgevoerd.
Als ik mijn handpalm op mijn schouder leg
is dat genoeg. En dan word ik zo dapper
dat ik mezelf geen pijn meer hoef te doen.
| |
[pagina 5]
| |
[IV] OpheffingIk houd hem voor de zekerheid maar vast:
ik twijfel aan de draagkracht van het haakje.
Mijn handen zijn zo rond het hout geslagen
dat elke duim strak in een oksel past.
Ik ruik de bronsgeur van het beeldje pas
wanneer het kruis mijn borst en voorhoofd raakt.
Mijn lippen worden koud van het metaal
dus houd ik hem een beetje van me af.
Mijn ogen vallen dicht. Ik moet iets doen
maar ik heb weinig mooie woorden over.
Ik denk terwijl mijn mond zachtjes beweegt
dat bidden niet hardop hoeft. Af en toe
bekijk ik door de spleetjes van mijn ogen
of hij de zijne nog gesloten heeft.
| |
[pagina 6]
| |
[V] ZegenIk zeg: jij lent mijn G'd. Ik zet je neer
tussen het lampje en de dikke bijbel
zodat ik je straks liggend kan bekijken
en jij mij ook. Dit is de eerste keer
dat ik je lange mannenharen streel
en ik geen dorens voel. Je moet hier blijven:
zo met je armen en je mantel wijd,
je ogen rustiger. Je fronst niet meer.
Ik trek het laken snel over me heen
en draai me op mijn linkerzij. Mijn hand
voelt langs het snoer tot aan de schakelaar:
klik. Jij en ik zijn helemaal alleen.
Ik hoef niets meer te lezen, want ik kan
jouw schaduw zien op mijn privé-altaar.
|
|