voor de beschreven oorlogshandelingen) of iemand die zich in allerlei helemaal heeft ingeleefd en nu alles wat hij heeft teruggeeft in dit lange verhaal.
Een lang verhaal in heel veel dichtregels: iets meer dan tienduizend regels, in coupletten van steeds acht regels. En het begint ook als een familiefotoalbum: ‘Dat was worstdag / op onze hoeve buiten Dungog. / Daar is mijn vader Reinhard Boettcher, / mijn moeder Agnes. Daar is broer Frank / die stierf aan de hersenbrand, meningitis. / Daar ben ik, aan de beurt / bij de molen. Gekookt vlees met peterselie en zout / kronkelt eruit, glad als gruwel, voor de weisswurscht.’
En dan gaat hij varen: ‘Maar te kunnen zeggen: Hé, dit is Valparaiso / of: ik ben in Singapore en weet de weg / gaat pas na lange tijd vervelen.’
Hij verzeilt per ongeluk in de oorlog, via een aanvaring met een Duitse kruiser, gaat richting Turkije en maakt daar de brute massamoord op een groep Armeense vrouwen mee, een beeld dat hem voortaan achtervolgt: ‘[...] Als we geweren hadden gehad / dan hadden we dat tuig afgeslacht. We hadden aleen vuisten en kistjes. / Eén vrouw omhelsde een man: ook hij vloog schreeuwend in de fik.’
Hij ontwikkelt, al dan niet in onmacht, lepra, en belandt in het keizerlijk leprosarium: ‘[...] Een gele overdekte begraafplaats, en er vonden dingen plaats, heel traag / die in het graf gebeuren.’
Het hele boek worstelt Fredy met de gevolgen van zijn ervaring en zijn kwaal, die hem letterlijk gevoelloos maakt, wat hem tot een niet klein te krijgen held in gevechten, een circusartiest en een huilende mislukte minnaar maakt. Hij begraaft zijn vader, hij is een tijd een teruggetrokken visser, hij leert iedere keer weer wat - Wel eens nicotine op een slangentong gedaan? - hij vecht met bendes in Amerika en wordt door het Midden-Oosten rondgereden, maar hij is vooral ook aan het rennen: ‘Het besluit om weg te gaan kalmeerde me, elke keer weer.’
Een soldaat, die er niet omheen draait: ‘Ik wed dat je die ochtend kraanleertjes van mijn kringspier had kunnen snijden, om het in soldatentaal te zeggen.’
Een soldaat en een zeeman, achterdochtig bij al die poëzie: ‘Beetje een luxe, die poëzie, zei ik. Ik ben een gestrande zeeman.’ Een wijs man: ‘Ze gaf me de beste raad die een man krijgen kon. Maar dwaas en ondoenlijk, zoals de meeste raad’ en bij vlagen een cynisch man: ‘[...] De Blanke is zolang aan boord van de ark geweest dat hij denkt dat het dek vaste grond is.’
De taal wordt ongelooflijk handig uitgewoond, de losse vorm en de soepele regellengte maken dat wie van tevoren denkt, niet graag lange gedichten te lezen, gemakkelijk door de coupletten heengetild wordt. Het verhaal rolt en springt vanzelf verder, terwijl het dichtwerk van Murray, ook in de heldendaad die de vertaling van Peter Bergsma is, steeds voor kleine en grote ontploffingen in de taal zorgt.
In het laatste deel, ‘Lazarus opgestaan’, wordt de Tweede Wereldoorlog aangeraakt. Maar Fredy moet naar huis. En zich bij de dingen neerleggen. Fredy kan, sterk en onkwetsbaar, niet bezig blijven. De vrouwen branden in zijn gedachten. En iemand moet schuldig zijn, of verantwoordelijk. Fredy zelf dan maar, het verhaal door, of anders God, die zich lastig laat bereiken: ‘In het leven is er bijna altijd minstens één gezicht tusssen ons en het gezicht van God, herinner ik me dat de pastoor zei. Daar zorgen