| |
| |
| |
Gekozen en vertaald door Arend Smilde
De Lewis Letters [5]
Brieven aan Eliza Marian Butler, augustus-oktoler 1940
Er lagen ook nog wat brieven in het Duits Instituut van de Universiteit van Londen, zo kreeg Walter Hooper te horen toen hij werkte aan de Collected Letters van C.S. Lewis. En bij alle overdaad en variatie van dit reusachtige, driedelige boekwerk moet gezegd dat het handjevol brieven aan de germaniste Eliza Marian Butler (1885-1959) werkelijk iets toevoegt. Lewis was lange tijd docent oude Engelse taal- en letterkunde in Oxford en hij kreeg op den duur ook de reputatie van een schrijvende en debatterende christenstrijder. Hij hield die twee functies in principe streng gescheiden, zeker tegenover studenten. Maar in het contact met vakgenoten mocht de grens wel eens vervagen - vooral wanneer een vakgenoot daar oren naar had. Dit nu gold kennelijk voor de dertien jaar oudere mejuffrouw Butler, professor Duitse taal- en letterkunde te Manchester. Zijn brieven aan haar geven een tamelijk uniek beeld van de voortvarende manier waarop C.S. Lewis, wanneer de kans zich voordeed, een combinatie beoefende van letterkunde en geloof in God.
Het korte briefcontact tussen Butler en Lewis begon klaarblijkelijk toen zij hem in de zomer van 1940 haar dank of waardering betuigde voor zijn boek The Allegory of Love, over middeleeuwse allegorische liefdespoëzie. De datum van deze brieven, in de hitte van de Slag om Engeland, is des te opmerkelijker als we letten op het vakgebied van Butler. En het was meer dan haar vakgebied.Ga naar eind1. Al sinds de Eerste Wereldoorlog, toen zij als verpleegster diende aan het Russische front, waren Duitsland, Duitsers en Duits heid voor haar een voorwerp van zorgen zoals verwoord door Heinrich Heine - ‘Denk' ich an Deutschland in der Nacht...’ Het allerzwartste scenario werd werkelijkheid. Niettemin, terwijl de eerste bommen op Engeland vielen, las zij met vreugde een boek over middeleeuwse liefdespoëzie en schreef een brief aan de auteur, kreeg meteen antwoord, schreef ook meteen weer terug. Hadden zij niets belangrijkers te doen.? Kennelijk niet - hoewel het begin van Lewis' vierde brief een excuus lijkt te behelzen met het oog op de oorlog.
De eerste aflevering van deze Liter-serie (nr. 45) bestond uit brieven die Lewis in het voorjaar van 1918 schreef in een militair hospitaal. In deze aflevering, de laatste, is het opnieuw oorlog. Hij is niet meer de jonge, parmantige nihilist die er prat op ging dat de oorlog hem niet interesseerde. Hij is nu christen en ook een
| |
| |
goede staatsburger, die kinderen uit het gebombardeerde Londen onderdak biedt, dienst neemt bij de Home Guard, en weldra ook het land afreist en radiolezingen houdt om soldaten en medeburgers geloof, hoop, liefde en moed in te spreken. Maar onder alle omstandigheden bleef hij burger van de republiek der letteren.
*
| |
Magdalen College, Oxford
18 augustus 1940
Geachte Professor Butler,
Dank voor al uw goede woorden over mijn boek. Dat boek bevat gedeelten waar ik niet meer tevreden over ben, en één daarvan is het stuk over symbolisme en allegorie.Ga naar eind2. Ik zou nog altijd willen beweren dat een symbolische visie op de materiële werkelijkheid het tegendeel is, in de aangeduide zin, van allegorie; maar het woord Symbolisme was ongelukkig gekozen. Ik zie nu dat we dit woord nodig hebben voor een literair procédé, dat wel van allegorie te onderscheiden is maar dat ook gemakkelijk daarmee overlapt. Als ik het nu moest overdoen, zou ik het volgende onderscheid maken:
1. Allegorie. Elk symbool afzonderlijk heeft een betekenis en de totale betekenis wordt hieruit opgebouwd, bijv.: eerst weetje wie Goed Onthaal is en wat de Roos betekent, en daarna zie jede betekenis van Goed-Onthaal-die-de-Roos-bewaakt.Ga naar eind3.
2. Symbolische vertelling of mythe. Het verhaal als geheel heeft betekenis, en de afzonderlijke personages of ‘eigenschappen’ zijn puur product van analyse, bijv.: Euridice-verlossen-uit-de-hel-en-haar-verliezen-door-om-te-kijken heeft een betekenis die noch Euridice op zichzelf, noch de hel op zichzelf heeft - of als ze wel een betekenis hebben, dan wordt die langs analytische weg ontfutseld aan de totale betekenis, je bouwt de totale betekenis niet daaruit op. In een symbolische vertelling is de betekenis ook meestal niet in begrippen te vangen: zij leeft slechts in het verhaal.
Maar hieruit volgt iets raars. Een verhaal kan voor de een symbolisch of mythisch zijn, en allegorisch voor de ander. Dit heb ik proefondervindelijk vastgesteld. Toen ik in mijn jeugd verhalen van George Macdonald las, had ik een overweldigend besef van betekenis maar er was in die verhalen niet één zaak die ik in verband had kunnen brengen met een idee, en ook de betekenis van het geheel had ik niet los van het verhaal, begripsmatig kunnen achterhalen. Als ik ze nu herlees, zijn ze voor mij bijna pure allegorie - want intussen heb ik, langs een geheel andere weg, ontdekt ‘waarover’ ze gaan.Ga naar eind4.
| |
| |
Kafka's verhalen - ik heb (in het Engels) Het Slot en Het proces gelezen - zijn momenteel voor mij puur symbolisch of mythisch. Ik ervaar een diepe betekenis, maar die vloeit uit het verhaal als geheel voort en is niet opgebouwd uit begrip voor de delen, ik zou de betekenis ook niet kunnen weergeven anders dan door het verhaal terug te vertellen. Maar het is een heel andere vraag of Kafka zelf er ook zo voor stond. Ik weet niet beter of voor hem zou het allegorie geweest kunnen zijn.
Ik stel me iemand voor die totaal onwetend is van alle religie en The Pilgrim's Progress leest. Hij zou het gevoel hebben: ‘deze reis lijkt heel veel op iets - het roept iets op van de eigenlijke kwaliteit van mijn ervaring of van al mijn ervaringen.’ Maar hij zou niet kunnen zeggen wat de last op de rug van Christen is of wie de Reus Wanhoop is. Het zou ook vergeefse moeite zijn eerst elk van die dingen met een ‘betekenis’ te verbinden en dan te proberen de totale betekenis als een puzzel in elkaar te leggen; terwijl hij heel wat verder zou komen door geen vragen te stellen en zich maar over te geven aan het effect van het geheel op zijn verbeelding. Maar Bunyan stond er dan ook heel anders voor dan die lezer!
Ik ben wellicht niet erg duidelijk, want ik heb zelf heel weinig duidelijkheid over al deze dingen.
Het zal u niet ontgaan dat een verhaal het meeste plezier geeft als het mythisch of symbolisch is en dat het plezier vaak afneemt wanneer datzelfde verhaal allegorisch wordt. Maar dat is een bekende wetmatigheid. Liefde is plezieriger dan een kind baren, en thuis een jongensboek met Verhalen uit Homerus lezen is plezieriger dan de Griekse grammatica op school!
Natuurlijk zijn die twee dingen niet volstrekt te scheiden. Wie allegorie probeert te schrijven, die zal hier en daar symbolisch worden, want men heeft altijd een soort verbeeldingskennis van het thema die de begripsmatige kennis overstijgt - er sluipt altijd iets binnen dat meer is dan het bewust bedoelde.
Ik kan over dit onderwerp weinig vinden waar ik wat aan heb. Het meeste heb ik aan Poetic Diction van O. Barheid.Ga naar eind5. Maud Bodkin met Archtypal Patterns in PoetryGa naar eind6. en Jung (die zij navolgt) gaan erover, maar ze helpen je niet echt verder. Het punt is dat de weinige mensen die om dit soort dingen geven er zoveel om geven dat ze opgewonden raken, en dan zullen ze aan de categorie van het ‘nietanalyseerbaar suggestieve’ eerder iets toevoegen dan dat ze je er meer begrip voor geven.
Ik ben het met u eens dat Kafka een geweldige schrijver is. Als u David Lindsay's Voyage to ArcturusGa naar eind7. niet kent (Methuen, uitverkocht, maar niet moeilijk verkrijgbaar), zal het u mogelijk zeer boeien. Het is puur ‘populaire’ fictie, maar dit soort werk (net als religie enerzijds en pornograhe anderzijds) doorkruist de gangbare stratificatie.
| |
| |
Ik hoop dat de Roman [de la Rose] u niet zal tegenvallen. Hopelijk had ik al toegegeven dat het tweede deel wel eens langdradig is!Ga naar eind8.
Hebt u een mening over het ingevoegde verhaal in Heinrich von OfterdingenGa naar eind9. over de Schreiber en Arcturus, enz.?
Met dank.
Hoogachtend,
C.S. Lewis
ps De reden waarom een gegeven soort analyse goed voor de Roman zou kunnen zijn en verkeerd voor Het slot is dat in het ene geval de hele ideeënwereld van de auteur hij voorhaat hekend is, terwijl je in het andere geval hegint met niets. In het tweede geval leidt uitvoerige interpretatie vaak tot illusies, zo leert mij de ervaring.
ps U weet ongetwijfeld dat iedereen nu zegt dat Kierkegaard de sleutel tot Kafka is.
| |
The Kilns, Headington Quarry, Oxford
23 augustus 1940
Geachte Mej. Butler,
Net als u heb ik de ervaring dat ik het meest van de dingen geniet zolang ze me verbijsteren; maar hierbij teken ik wel aan dat elke poging om die eerste opwinding te rekken tot voorbij het punt waar zich een beter begrip aandient, zoals alle pogingen om eerste opwindingen te rekken, tot mislukken gedoemd is en onderworpen aan de wet van de verminderende meeropbrengst.
Ja - Goethes MärchenGa naar eind10. vind ik onleesbaar. Novalis bevalt me wel. Zou het kunnen dat het sprookje van Novalis u niet beviel doordat u een allegorische, isoleerbare significacio probeerde te vinden in plaats van het verhaal gewoon te slikken?
Ja, ik zou het essay graag lezen, op voorwaarde natuurlijk dat u mij niet het enige exemplaar in manuscript toezendt. Ooit heb ik de enige versie van een verhaal van een vriend zoek gemaakt en sindsdien heb ik een ijzeren regel om nooit meer een uniek manuscript aan te nemen.
Hoogachtend,
C.S. Lewis
| |
| |
| |
The Kilns, Headington Quarry, Oxford
12 September 1940
Geachte Mej. Butler,
Ik heb het essay met grote belangstelling gelezen. Wat me vooral beviel was het onderscheid tussen de directe en de indirecte methode,Ga naar eind11. en het inzicht (vaak gemist) dat Ibsen op zijn best overwegend direct is. Shaws onbegrip voor Ibsen is volgens mij een complexer geval dan hoe u het zou willen zien. Dat hij van Ibsen, Bunyan, Wagner en Die Zauberflöte houdt, wijst op een echte liefde voor het directe dat hij, denk ik, ervaart; maar hij weet helemaal niet wat hem overkomt en probeert het allemaal op een rationalistische, FabianGa naar eind12. manier te verklaren.
Ik meen dat uw behandeling van de twee methoden ter completering alleen nog vraagt om het inzicht dat sommige dingen die wij nu als direct moeten lezen, voor de tijdgenoten indirect waren. Bijvoorbeeld de heksen en geestverschijningen bij Shakespeare (blz. 14) golden voor hem en zijn tijdgenoten als representatie van feitelijkheden; en Dantes geografie van de andere wereld wekte in zijn tijd, naast de interesse die wij er nu voor hebben, ook het soort interesse waarmee mensen nu The First Men in the Moon van WellsGa naar eind13. lezen - als verhaal namelijk over plaatsen die geacht worden in het materiële universum te bestaan, al zijn ze onbereikbaar.Ga naar eind14.
Met de zienswijze in bredere zin die achter uw essay zit kan ik mij niet verenigen. Maar wat voor u belangrijker is: ik ben niet zeker van wat u precies bedoelt te zeggen. ‘Er is een geest van poëzie.’ Dit kan drie dingen betekenen:
1. Er is een echte, concrete geest (een god, demon, muze, of noem maar op).
2. Er is een abstracte universale, een ‘gemeenschappelijke kwaliteit’ die te omschrijven zou zijn als we er genoeg van wisten.
3. Er is een ‘geest’ in de zin van een stemming of psychologische tint, het gemeenschappelijke kenmerk van alle mensen in hun dichterlijke ogenblikken.
Het maakt heel wat verschil hoe u tot de gedachte komt dat ‘poëzie leven genereert’ (blz. 8) en dat bij dichters ‘het menselijke element sterk met het Goddelijke gekruist wordt’ (blz. 31). Moeten we deze opvatting serieus nemen, dan presenteert u hier feitelijk een theologie, of minstens een pneumatologie, die we graag onderbouwd zouden zien. Bedoelt u daarentegen niet meer dan 2. of 3., dan maken veel van uw uitspraken over poëzie een nogal buitensporige indruk. Een dergelijke meerduidigheid tref ik ook aan waar u beschrijft wat poëzie doet. Op blz. 8 schept poëzie ‘illusies’. Op blz. 21 ‘onthult zij het karakter van de geestelijke wereld’ (vgl. blz. 28, ‘een echte bron van openbaring’). Wat wilt u nu zeggen.?
En: wat is ‘de geestelijke wereld’? Betekent dit (a) de psychische wereld? In dat geval bedoelt u, neem ik aan, eenvoudig dat ‘poëzie verwoordt hoe mensen zich
| |
| |
voelen’ - een uitspraak die veel saaier, maar wellicht duidelijker is dan wat er staat. Of (b) de ‘metafysische wereld’ op blz. 2 en blz. 7? Wat is die ‘metafysische wereld’ dan? Bedoelt u een bovenzinnelijke werkelijkheid, die bestaat ongeacht of wij eraan denken? Of alleen iets in de gedachten van mensen?
Dit vind ik allemaal zorgelijk, want ik denk dat u misschien het gevaar loopt (ik weet dat ik vaak het gevaar gelopen heb) een kant op te gaan die nuchtere critici als RichardsGa naar eind15. of Eliot terecht aan de kaak stellen - het gevaar dat men voor ‘emotieve’ doeleinden praat alsof men een theologie of tenminste een metafysica achter de hand heeft terwijl het feitelijk niet zo is. Uiteindelijk moet een mens - of niet soms - beslissen wat hij werkelijk gelooft. Wat bedoelt u, met uw hand op uw hart, sad brow, true maid,Ga naar eind16. als u spreekt van ‘het goddelijke’. Want er is geen tussenweg. U bedoelt ofwel een heleboel, ofwel niets.
Vandaar dat u de theologen, denk ik, harder aanvalt dan voor u te rechtvaardigen is. C'est facile aux speculatifs d'estre severes!Ga naar eind17. Bedenk wel dat zij echt probeerden te zeggen wat volgens hen waar was. Zolang men zich nergens op vastlegt is het nogal gemakkelijk om niet dor en rationalistisch, enz. te worden - net zoals je gemakkelijk schone handen houdt als je nooit werkt!
Maar dit wreekt zich doordat er een element van fundamentele lichtzinnigheid de kop opsteekt (zie Mackail!)Ga naar eind18. en doordat je op momenten waarop de meeste ernst in je stijl doorklinkt altijd net iets meer zegt dan de bedoeling is. En wat u zegt over Eliot die ‘tot anglo-katholicisme verviel’ in plaats van ‘nieuwere en vreemdere dingen’ (blz. 34) is hoogst verontrustend. U schijnt geen ogenblik aandacht te hebben voor de mogelijkheid dat hij dit geloof wellicht omhelsde omdat hij het voor waar hield - dat hij wellicht op zoek was naar het ware, niet naar het ‘nieuwe en vreemde’ (dingen die natuurlijk wel eens kunnen samenvallen, maar we mogen daar niet a priori van uitgaan, en zoeken naar het een is een geheel andere bezigheid dan zoeken naar het ander).
Als u het boekje van Tillyard en mij getiteld The Personal HeresyGa naar eind19. erop wilt naslaan, vindt u mijn opvatting hierover aan het einde van het eerste essay. De kern is: ‘Schrijf aan poëzie geen bovenmenselijke eigenschappen toe tenzij u werkelijk gelooft in bovenmenselijke subjecten als drager van die eigenschappen.’ Ik weet zeker: wie hieraan voorbijgaat, die begeeft zich in een zee van half-gewilde illusies.
Ik hoop dat dit alles niet te bot is. Ik las het essay met genoegen en u ziet, het blijkt een krachtige stimulans te zijn geweest!
Hoogachtend,
C.S. Lewis
| |
| |
| |
The Kilns, Headington Quarry, Oxford
25 September 1940
Geachte Mej. Butler,
Ik schaam me dat ik u op een zo ongelegen moment heb lastiggevallen over controversiële zaken. Als ik u nu opnieuw lastigval, is het uitdrukkelijk met dien verstande dat het mijn volle goedkeuring heeft als u deze brief ongelezen en onbeantwoord in de prullenbak gooit. Simpeler gezegd: ik weet niet of u het nog langer over dit onderwerp wilt hebben en er is geen enkele reden waarom dat zou moeten als u het niet wilt. Met deze voortzetting mijnerzijds bied ik u slechts een keuze tussen wel of niet. Geeft u geen antwoord, dan neem ik aan van niet en heb ik er alle vrede mee.
Ik ben ook een Ier en een geboren retoricus: vandaar dat ik in een brief aan u mij het twijfelachtige voorrecht aanmeet van een medepatiënt!
Een zuivere agnosticus is iets moois. Ik heb er maar één gekend en het was de man die mij heeft leren denken.Ga naar eind20. Waar ik mij zorgen over maak, dat is de zuiverheid van uw agnosticisme; want een van de gevaarlijkste dingen aan de moderne wereld lijkt mij het feit dat de meeste mensen die zich agnosticus noemen zich niet echt van de religie hebben afgemaakt, maar alleen beschaafde religie hebben verruild voor barbaarse religie - verheerlijking van seks, of de Staat, of élan vital, of de doden, of het Mysterie als zodanig.
En ik denk nog steeds dat u niet helemaal buiten gevaar bent. Bijna alles wat u in uw brief zegt laat zich in een dubbele betekenis lezen; en de beste manier om te laten zien wat ik bedoel is, denk ik, dat ik de twee verschillende brieven uitschrijf die in uw ene brief verborgen zitten.
(a.) Alle mythologieën & religies zijn product der verbeelding in de zin dat ze inhoudelijk imaginair d.w.z. niet waar zijn. Hoe meer imaginair, des te ‘verder’ hebben ze het gebracht in de zin dat ze hun eigen onwaarheid inzien. Poëzie ‘schept leven’ in de zin dat zij levensechte verzinsels voortbrengt, en de wereld der verzinsels noem ik de ‘geestelijke wereld’ (dat is: een afdeling van de psychische wereld - wat er in je bewustzijn omgaat wanneer je met behulp van Dickens doet alsof er eens een man was die Pickwick heette). Dichters ‘proclameren het mysterie’ in de zin dat zij weer eens laten zien dat we niet weten hoe de echte wereld in elkaar zit; want het is een ‘mysterie’, zoals alles wat we nu eenmaal niet weten dat is - zoals het mysterie ‘door wie is Jansen vermoord’ in een detective. Vreemd genoeg geven dichters je ook de illusie van onthulling van het mysterie, d.w.z. ze laten niet alleen zien dat we iets niet weten maar laten je soms ook (ten onrechte) denken van wel. Poëzie is een dynamische kracht (dat is: een krachtige of grote kracht) - in de zin dat zij sterke emoties bij de lezer wekt.
| |
| |
(b.) Mythologieën en religies zijn product der verbeelding in de zin dat ze inhoudelijk niet imaginair maar imaginatief zijn, een beeld geven. Hoe ‘imaginatiever’, des te ‘verder’ hebben ze het gebracht in de zin dat ze ons meer Werkelijkheid meedelen. Poëzie ‘schept leven’ in de zin dat haar voortbrengselen meer zijn dan verzinsels die in een menselijk bewustzijn opduiken, meer dan puur psychische verschijnselen, zodat men zeggen kan dat ze thuishoren in een ‘geestelijke wereld’. Dichters ‘proclameren het mysterie’ in de zin dat zij ons op de een of andere manier vermoedens geven van een bovenzinnelijke en bovenverstandelijke Werkelijkheid; dit is een Mysterie in de zin van mysterium tremendum, iets wat we niet zomaar toevallig niet weten want het overstijgt de gangbare vormen van waarneming. Dichters bezorgen je de illusie van onthulling in de zin dat ze het gevoel geven dat je het begrepen hebt terwijl je eigenlijk bent verkwikt door een heel andersoortig contact met de Werkelijkheid. Poëzie is een grote kracht in de zin dat zij door dergelijke contacten ons diepste leven werkelijk verrijkt.
Aan u de keus! Wat u alleen niet moet doen is de zaak onbeslist laten en beide vocabulaires gebruiken terwijl u geen van beide voor uw rekening neemt. Kiest u voor a, dan mag u niet spreken van een ‘proclameren van het mysterie’ (woorden die boordevol religieuze associaties zijn) terwijl u alleen bedoelt ‘zeggen dat we veel dingen niet weten’. Kiest u voor b, dan mag u ‘product der verbeelding’ niet gebruiken met de verzwegen betekenis ‘inhoudelijk puur verzinsel’. Er is hier immers iets voor uw rekening te nemen.
a is duidelijk en comfortabel en geeft de zekerheid dat u bij poëzie en mythologie plezier hebt in iets dat nooit uw vrijheid in de weg zal zitten; maar de prijs die u ervoor betaalt is dat het spannende van b verloren gaat. b is spannend en verlokkelijk; maar de prijs die u ervoor betaalt is het onrustbarende besef dat deze Werkelijkheid met een grote W u in de weg zou kunnen zitten en dat het allemaal veel verder zou kunnen gaan dan uw wens of bedoeling was.
Deze brief klinkt als van een oom aan zijn nichtje of een biechtvader aan een boeteling, maar ik had dit alleen kunnen voorkomen door hem veel langer te maken. Vergeeft u mij daarom de toon. Enfin, u bent volkomen vrij om er niet op in te gaan.
Natuurlijk hebt u het ‘allemaal oprecht gemeend’. Ik ook, jarenlang. Maar het kan niet eindeloos zo doorgaan!
Met mijn excuses voor de grote vrijheid die ik me permitteer.
Hoogachtend,
C.S. Lewis
ps En toch had het een kortere brief kunnen zijn! De tegenstrijdigheid is geheel vervat in één zin uit uw brief: ‘Openbaring... van de bovenmenselijke vermogens,
| |
| |
als die er zijn.’ Als u niet weet of zulke vermogens er zijn, waarom moet literatuur die deze suggestie wekt dan ‘Openbaring’ heten? Als u weet dat poëzie ‘Openbaring’ is, waarom dan de toevoeging ‘als die er zijn’?
| |
Magdalen, Oxford
14 oktober 1940
Geachte Mej. Butler,
Het was slordig van mij, te schrijven alsof het fout zou zijn wanneer men iets ‘onbeslist laat’. Opschorting van oordeel is de enige eerlijke en rationele weg bij afwezigheid van voldoende bewijs voor elk van beide mogelijkheden (ik bedoel sterk bewijs, want mathematische zekerheid mogen we niet verwachten). Ik had mijn bezwaar moeten richten tegen iets anders dan opschorting, namelijk tegen een manier van spreken (ook denken, en voelen) alsof beide mogelijkheden waar kunnen zijn.
Wat mij vooral gespitst maakt op dit gevaar is het besef dat ik er vele jaren zelf aan ten prooi ben geweest, jaren waarin ik beweerde de kat uit de boom te kijken, maar intussen nu eens praatte en voelde en deed alsof het ene en dan weer alsof het andere antwoord juist was, waarbij ik telkens koos voor wat de retorische of emotionele noden van het ogenblik het beste diende - met als gevolg dat het totale effect van wat ik zei en voelde en deed met niet één denkbare wereld te rijmen was. Wat we immers wél weten is dat ze niet allebei waar kunnen zijn.
En dit had iets oneerlijks, vind ik nu. Ik had de lusten van iedere theorie en de lasten van niet één. Het spannende van polytheïsme of demonologie omhelsde ik wanneer ik daar zoal eens behoefte aan had, maar ik werd materialist als dat soort dingen, door een of andere kinderangst, in het donker en in eenzaamheid, een beetje spannender dreigde te worden dan ik wilde. Ik was bijna religieus wanneer deze houding troost te bieden had, en weer streng sceptisch wanneer ze verplichtingen voor mij leek mee te brengen. Ik ‘had liever geloofd’ in de Noorse goden dan in het christendom, en ik weet nu waarom: heimelijk wist ik heel goed dat ik, of wie dan ook, nooit echt in Asgard zou kunnen geloven zoals honderden mensen wel echt in Christus geloven - ik wist feitelijk dat ik nooit iets zou hoeven waarmaken, dat mijn geflirt me nooit zou verplichten om te trouwen.
Dus alles wat ik gedaan heb is mijzelf als een schrikwekkende waarschuwing aan u voorhouden - want ik weet zeker dat u niet graag zou worden wat ik was!
Hoogachtend,
C.S. Lewis
| |
| |
ps Vanzelfsprekend voelt u zich ‘dunner’, want u leeft nu van het inheemse voedsel van uw mentale woongebied. Ik heb de smokkelroute afgesneden waarlangs bevoorrading vanuit omringende rijkere landstreken binnendruppelde.
|
-
eind1.
- Gegevens ontleend aan de website van de University of London, Institute of Germanic & Romance Studies; beschrijving van het Butler-archief (gb 0367 emb), ‘Administrative/Biographical history’.
-
eind2.
-
The Allegory of Love: A study in Medieval tradition (1936); het eerste deel van hoofdstuk 2 gaat over symbolisme en allegorie. Lewis legde uit dat allegorie een uitdrukkingsvorm is voor onstoffelijke zaken die op zichzelf al bekend zijn, terwijl symbolisme een manier van denken is over dingen die buiten die manier om in het geheel niet denkbaar of kenbaar zijn.
-
eind3.
- Goed Onthaal (Bialacoil) en de Roos zijn allegorische figuren in de Roman de la Rose, een groot en invloedrijk dichtwerk uit de 13e eeuw dat in The Allegory of Love uitvoerig ter sprake komt.
-
eind4.
- Een voorbeeld van dit voortschrijdend inzicht is te vinden in de brief van Lewis aan Arthur Greeves van 1 september 1933 (Collected Letters ii, pp. 118-120). Hij geeft daar een gedetailleerde uitleg van Lilith, een boek van George Macdonald dat hij zojuist herlezen had.
-
eind5.
- Owen Barfield (1898-1997) was een levenslange vriend van Lewis vanaf de tijd dat zij samen in Oxford studeerden. Poetic Diction: A study in meaning verscheen in 1928.
-
eind6.
- Maud Bodkin, Archetypal Patterns in Poetry: Psychological studies of Imagination (1934).
-
eind7.
-
Voyage to Arcturus (1920) was het boek dat Lewis overtuigde van het belang van sciencefiction; zie zijn essays ‘On Stories’ (1947) en ‘On Science Fiction’ (1955), in de bundel Of This and Other Worlds (1982); ook in Essay Collection and other short pieces (2000).
-
eind8.
- Zie noot 2. Het eerste, onvoltooide maar mooiste deel van de Roman de la Rose werd rond het jaar 1236 geschreven door Guillaume de Lorris (4028 verzen); het veel langere tweede deel (17.722 verzen) werd ruim veertig jaar later toegevoegd door Jean de Meung en heeft de karakteristieke vormloosheid van een middeleeuws leerdicht waarin de schrijver zo veel mogelijk kwijt wilde.
-
eind9.
- Roman van Novalis (1772-1801), door Lewis gewaardeerd als Duitse evenknie en inspirator van George Macdonald.
-
eind10.
- ‘Das Märchen’, laatste novelle in de raamvertelling Unterhaltungen deutscher Ausgewanderten (1795).
-
eind11.
- Het is niet duidelijk om welk essay van Butler het gaat. Wat zij met de twee genoemde ‘methodes’ bedoelde blijkt echter uit de rede die zij hield bij haar inauguratie als hoogleraar Duits (Schröder-leerstoel) te Cambridge in 1945: The Direct Method in German Poetry. Ervan uitgaande dat kunst over the fundamental mystery of life gaat, stelt zij dat de poëzie het mysterie op twee manieren aan de orde stelt: ten eerste door navolging van de manier waarop dit in het leven zelf gebeurt (indirecte methode), ten tweede door zelf een mysterie te zijn (directe methode).
-
eind12.
- De toneelschrijver George Bernard Shaw (1856-1950, Nobelprijs literatuur 1925) behoorde tot de leden van het eerste uur van de Fabian Society, een in 1884 opgerichte beweging van min of meer sociaal-democratische intellectuelen. In 1891 verscheen zijn studie The Quintessence of Ibsenism.
-
eind13.
- H.G. Wells, The First Men in the Moon (1901).
-
eind14.
- Iets dergelijks zei Lewis in zijn woord vooraf bij That Hideous Strength (1945, vertaald als Thulcandra, 2008), dat als ondertitel had A modern fairy-tale for grown-ups. J.R.R. Tolkien bracht hetzelfde naar voren in noot b bij zijn befaamde essay (oorspronkelijk een academische voordracht uit 1939) ‘On Fairy-Stories’.
-
eind15.
- I.A. Richards (1893-1979), anglist, taalkundige, semanticus, (co-)auteur van o.m. The Meaning of Meaning (1923, met C.K. Ogden) en Principles of Literary Criticism (1925). Lewis maakte vaak polemiserende maar ook waarderende opmerkingen over deze ‘grote atheïstische criticus’, zoals hij hem ooit noemde; zie bijv. ‘Christelijk geloof en cultuur’ in Varensporen en olifanten (2006), 39.
-
eind16.
- Shakespeare, As You Like It III.2, 200: ‘In alle ernst en als een meisje met eere’ (vert. Burgersdijk, Elk wat wils).
-
eind17.
- Pierre Corneille (Discours des trois unités), geciteerd door John Dryden in Essay of Dramatiek Poesie (1668) bij monde van zijn alter ego Neander.
-
eind18.
- John William Mackail (1859-1945), dichter, classicus en letterkundige.
-
eind19.
- E.M.W. Tillyard en C.S. Lewis, The Personal Heresy. A Controversy (1939; herdrukt in 1965 en 2008).
-
eind20.
- Hij bedoelt W.T. Kirkpatrick, zijn privéleraar in de jaren 1914-1917; zie Lewis' autobiografie Verrast door Vreugde (1998; Suprised by Joy, 1955), hoofdstuk 9.
|