Christa Laird vertelt rechttoe-rechtaan over de veertienjarige Misha die maar niet aan de oorlog kan wennen. ‘Misha [had] veel nieuwe gevoelens leren kennen. Hij had een bijna lichamelijk paniek gevoeld bij de door mensenhand voortgebrachte donder en bliksem, die in tegenstelling tot die van God geen geruststellende ruimte leek te laten waarin je kon tellen hoever weg het was’. Hij wordt samen met zijn twee kleine zusjes opgenomen in Korczaks weeshuis omdat zijn moeder niet meer voor hen kan zorgen. Misha draagt veel verantwoordelijkheid; hij moet er regelmatig op uit om de kost te vinden en wordt daar steeds gewiekster in. Naarmate de oorlog vordert, vervagen zijn grenzen tussen goed en kwaad, wordt de sfeer in en rond het getto grimmiger en neemt de spanning toe. Misha leert geheime routes kennen om buiten het getto te komen, zoals de weg door de riolen (die ook in Orlevs De man van de andere kant een belangrijke rol spelen). Zijn angst daarvoor overwint hij; samen met zijn zus bidt hij een gebed van Korczak uit diens boek Gebeden voor mensen die niet bidden en dan vertrekt hij naar de andere kant. Op een noodlottige augustusdag in 1942 ziet hij de ‘oude dokter’ lopen met een kind op de arm, gevolgd door een grote stoet weeshuiskinderen en zuster Stefa, Korczaks rechterhand. ‘En zo keek Misha met droge ogen en zonder te protesteren toe terwijl alles wat hem lief en vertrouwd was, voor altijd uit zijn leven verdween.’ Hijzelf kan ontsnappen door de riolen, met valse papieren.
Laird schrijft in een nawoord van vijf pagina's een korte levensloop van Korczak en vertelt welke personages al dan niet fictief zijn, om met een wijs woord te besluiten: ‘Als er één ding is dat wij, die in gelukkigere omstandigheden leven, uit deze verhalen over verschrikkingen en liefde kunnen leren, is het nederigheid. Geen van ons weet tot welke goede of slechte daden hij in staat is, tot hij op de proef wordt gesteld’.
Het verhaal is zonder meer boeiend, maar de stijl overtuigt niet echt en doet inmiddels gedateerd aan. De alwetende verteller levert commentaar op momenten dat een subtiel en ingetogen vertelde gebeurten is meer had kunnen uitwerken. Het gegeven dat de hoofdpersoon overleeft, vormt een compensatie voor de dramatische wegvoering van de andere kinderen. Voor de doelgroep - kinderen vanaf 13, 14 jaar - is dat een goede keus.
Karlijn Stoffels schrijft mat Mosje en Reizele een heel andere jeugdroman. Een raamvertelling, ‘Tel Aviv, 1995’, brengt ons bij de gepensioneerde Mosje Schuster, die de radio uit wil doen omdat er een reportage over Korczak komt. Een kort fragment dat hij desondanks waarneemt, laat zijn hoofd van herinneringen bijna barsten. En dan brengt Stoffels de lezer naar ‘Warschau, 1939’ en volgt het eigenlijke verhaal van de cynische, vroegwijze Mosje - wat minder lief dan zijn leeftijdgenoot Misha - in Korczaks getto. Als hij daar arriveert, leidt Reizele hem rond, Reizele met haar mooie vlecht. ‘Waarom krijg ik geen jongen als gids?’ ‘De dokter zegt dat er geen verschil is tussen meisjes en jongens.’ ‘Geen wonder dat-ie niet getrouwd is. Als hij het verschil tussen man en vrouw niet weet.’ De dagelijkse gang van zaken in het weeshuis en daarbuiten beleven we vanuit het perspectief van Mosje. Aan het begin van de oorlog, als de kinderen nog een picknick hebben ergens buiten Warschau, constateert Mosje dat de dokter niet met de anderen meezingt. ‘Zijn ogen zijn dicht en zijn handen gevouwen, zit hij te bidden? Zijn wangen glinsteren. Ik krijg kippenvel. De dokter huilt.’
Mosje wordt verliefd op Reizele, maar met zijn grove taal - die ik hier en daar storend vond - kan hij het meisje niet benaderen. Hoe dan wel? Verschillende vormen bedenkt hij