Hoe kon ik, strekking, weten dat ik deze zin zou zijn,
dit glas ontstaande uit het schenken want ik welde op
en goot mij uit en dit werd om mij heen exact het glas-
en vreesde ogenblikkelijk jouw mond, omdat een zin nu eenmaal
vreest de liefste, die het hoevendst leest?
hetgeen door jou genodigd zoude aan jouw lippen en dan langs
jouw tong en jouw gehemelte geslokt en teruggeschonken aan
het nachtelijkste ingewand waar ik zou worden opgelost
in jouw vermorste baan van bloed. Dit alles kon,
dit alles zou, zo ik mij liet verdorren tot de dorst.
Bij nader inzien is ‘strekking’ hier geen synoniem voor ‘betekenis’, maar een correctie erop. Betekenis is een statisch woord. Strekking breidt zich uit in ruimte en tijd. Betekenis ligt vast, strekking ontstaat, strekking blijkt, strekking verwezenlijkt zich.
Er is een Oost-Europese Bijbelvertaling waarin het scheppingswoord dat wij vertalen met ‘Er zij licht’ vertaald wordt als ‘Wees er, licht’. Daar zit de ware scheppersvermetelheid in: het licht wordt aangesproken terwijl het er nog niet is, aangesproken ontstaat het, en ontstaan krijgt het naam.
‘Strekking’ in het gedicht van Otten blijkt aanspreekbaar. Clichés voor geloven zijn ‘de sprong wagen’, ‘in het diepe springen’, je toevertrouwen aan wat je vermoedt. Veel goede poëzie wordt ooit cliché trouwens, zelfs de prachtige definitie van de schrijver aan de Hebreeën, die het geloof paradoxeert als ‘de zekerheid van de dingen die je hoopt, en het bewijs van de dingen die je niet ziet’. Gelukkig is daar dan Otten, die er weer poëzie van maakt: ‘Ik welde op en goot mij uit en dit werd om mij heen exact het glas’.
Maar Otten gaat verder. Zoals het glas ontstaat met het schenken, ontstaat met het geloof de angst. Onlosmakelijk duo. Want geloof eist overgave en de prijs is hoog: ‘jouw mond’. De beloning ook? Die bestaat uit ‘opgelost worden in jouw vermorste baan van bloed’. Het is mogelijk, het is beloofd zelfs, maar eerst is daar de dood. Het afsterven tot dorst.
En daar spiegelt het gedicht. In zichzelf, maar ook in het oeuvre van Otten. Het kijkt ineens een vroeg gedicht aan, over de geboorte van een puppy:
Wat is de wereld ijl, het vlies
dat je beschermde tegen buiten
at men op. Het duurt maar even
of je krijgt een vacht, en zelfs
de taaie lijn die je de weg wees
door de eerste nacht verhardt,
Je wordt van droogte hond,
wat zou je anders volgen dan je dorst?