en schrijvers voortgebracht, de gebroeders Van Eyck, de polyfonisten, Jan van Ruusbroec. Deze laatste - in Frankrijk bekend door de vertalingen van weer een andere Franstalige Vlaming, Maurice Maeterlinck - was weliswaar een Brabander, maar met Vlamingen werden ook Brabanders en de overige ‘Vlaams’ schrapende Belgen bedoeld. Het is in flamingantische kring geen populair verhaal, maar ‘Vlaanderen’ in de moderne zin van het woord, als cultuurhistorische eenheid, is een schepping van de Franstalige bourgeoisie.
Ach, dat goeie ouwe Bourgondië! Maar zo omstreeks 1900 waren de meeste niet-Franstalige Vlamingen straatarm - gebukt raapten ze patatten van het veld, in een treffende gelijkenis met het werk van vader Brueghel; voor het schilderen van madonna's hadden ze geen tijd en zelden hoorde men ze nog een polyfoon lied aanheffen. Maar tegenover deze armoede stond ook schoonheid, vreugde, ja, wellust. In de lucht van hun in de tijd versteende, klein gebleven steden, waar boven middeleeuwse kanalen guirlandes van mist dreven, tinkelde de beiaard; hun maagden voerden rustieke reidansen bij de oogst uit, en de meer ondeugende exemplaren lokten bleke Franstalige jongelingen het rijpe koren in (het laatste beeld komt van Van Istendael, die er nog steeds spijt van heeft dat dit hem nooit is overkomen).
Sinds Verhaeren - die zich overigens zeer wel bewust was van zoiets hinderlijks als Vlaams fabrieksproletariaat - is dit beeld, terwijl het steeds anachronistischer werd, voor zover het al ooit aan enige realiteit heeft beantwoord, door de Franstalige bourgeoisie hardnekkig in stand gehouden. Tot op vandaag bestaat het. In 2003 vroeg het serieuze tijdschrift Marginales aan een aantal Franstalige Belgische intellectuelen hoe Vlaanderen er voor hen uitzag - haast allemaal schetsten ze een landstreek bevolkt door toegewijde beiaardiers, schalkse boerendochters en nurkse landbouwers van de pruimtabak wegspuwende soort. Zelfs het moderne racisme bevestigt dat beeld, want in de grote stad veranderen die achterdochtige boeren met hun modderige wereldbeeld als vanzelf in racisten, onontvankelijk voor de Franse Verlichting. Het is werkelijk haast even karikaturaal als ik het hier weergeef, en van een jaloersmakende blindheid voor de lelijkheid van het huidige, van welvaart walmende Vlaanderen. Alles bij elkaar drukt het waarschijnlijk het sentiment uit dat we iets zijn kwijtgeraakt, zelfs als we het in deze vorm nooit bezeten hebben.
De grootste vertolker van dat sentiment was en is Jacques Brel, in klassiekers als ‘Marieke’ en ‘Le plat pays’. Hij is zelfs dermate groot en invloedrijk dat veel Vlamingen in de wekere lagen van hun bewustzijn een soortgelijk beeld van Vlaanderen zijn gaan koesteren, terwijl je minstens vijftig moet zijn om je nog vaag iets te herinneren van de kwetsbare schoonheid die het vlakke land inderdaad bezeten heeft.