vanzelfsprekend of waren dat gaan vinden en lieten dat zien in hun gedichten, ik zat hier tegenover iemand die inmiddels dezelfde weg ging. Ik was zelfs een beetje teleurgesteld: waarom moest interessant beeldgebruik van een belangrijke essayist en schrijver meteen samengaan met een echte christelijke overtuiging?
En ik was aangenaam getroffen. Als de essayist Otten, van wie ik jarenlang de filmbeschouwingen in nrc Handelsblad met grote interesse had gevolgd, gelovig bleek, was het dan mogelijk iets gelovigs dat ik waardeerde in zijn werk, of een openheid daarvoor? Was de godsdienstige invalshoek nog veel bepalender voor hoe ik las dan ik al dacht? Zocht ik naar spoortjes God en vleugen moraal?
Op de universiteit leerden we om de dichters Martinus Nijhoff en Gerrit Achterberg geheel poëticaal te lezen: de beelden ontleend aan bijbel en christendom waren beelden voor de heilige Poëzie zelf - je moest ze niet zien als uiting van christelijke inspiratie, laat staan sympathie of overtuiging. Ida Gerhardt was explicieter in haar dichterlijke beweringen, maar zij werd wegens andere poëtische aanpak en onder volkomen negatie van haar beeldgebruik weggezet als onmodernistisch en derhalve weinig interessant. [Guillaume] van der Graft, toch een echte vijftiger, juist wel modernistisch in zijn techniek, met een ongeëvenaard oeuvre van gedichten die exact even poëticaal als religieus zijn, kwam niet ter sprake.
Maar de tijden zijn veranderd. Jaap Goedegebuuure pleit bijvoorbeeld al drie inaugurele redes lang (Tilburg, Nijmegen, laatstelijk Leiden) voor grondige aandacht voor bijbelse motieven en beelden in de literatuur, zonder dat hij overigens op een andere belijdenis dan die van de ‘lege transcendentie’ te betrappen valt. Goedegebuure gaat het om wat hij het ‘mythisch substraat’ noemt - durf te kijken naar hoe de bijbel de beeldtaal bepaalt. Wat dat betreft heeft Hans Werkman met zijn gerechtvaardigde klacht over de ontvangst van Achterberg (in deze en de vorige aflevering van Liter) het tij inmiddels mee. De Nederlandse literaire kritiek en literatuurwetenschap verschuiven. Wetenschappers als Odile Heynders (Tilburg), Wiel Kusters (Maastricht) en Jos Joosten (Nijmegen) geven religie een uitgesproken plek in hun onderzoek. Levensbeschouwing in de zin van godsdienstige opvatting doet expliciet mee in interpretatie en te onderzoeken context, morele opvattingen worden eveneens weer geëxpliciteerd en dus bediscussieerd, mystiek wordt vaker opgemerkt en onverminderd hoog gewaardeerd.
Het is verheugend dit vast te stellen. Nog even, en we kunnen Liter opheffen. We kunnen in ieder geval met goed fatsoen niet meer beweren dat de enige bestaansgrond van Liter het vanzelfsprekend stellen is van wezenlijk christelijk gedachtegoed in de literatuur.
Intussen geeft de thema-editie van De Gids tweehonderd bladzijden interessante stof (te koop via degids@wpguitgevers.nl, ook in de betere boekhandel). Zeker de langere stukken zijn zeer de moeite waard.
Filosoof Ger Groot schrijft helder en aanstekelijk, onder aanhaling van Kierkegaard, over de terugkerende menselijke beleving van het leven als geschenk en hoe die beleving in literatuur overleeft en door de godsdienst gedragen wordt.
Er is een heel intens, ook verstild gesprek met criticus en denker Kees Fens, waarvan Fens zelf vermoedelijk alleen de drukproef meer heeft gezien. ‘De mooiste woorden uit de