dan een strikt letterlijke af. De allegorische interpretatie was volgens hem ‘eene verkrachting der menselijke rede’. Niettemin doet Gunnings versie sterk aan een negentiende-eeuws kerklied denken. ‘Zijn linkerarm omvat me / 't Van vreugde duizlend hoofd, / Zijn rechter drukt mij teeder - / O Koning! Wees geloofd! / Jeruzalem's dochters! 'k bezweer u, / Ei laat de liefde stil! / En doet haar niet ontwaken / Eer zij het zelve wil!’
Genoeg over theologie, terug naar de taal. Bij lezing van Hooglied in De Nieuwe Bijbelvertaling (nbv) en de Naardense Bijbel (nb) valt me direct het mediterrane karakter van het boek op. Vijgenbomen die op uitbotten staan, wijngaarden met jonge druifjes, granaatappels, een vleugje van wierook, mirre en andere welriekende specerijen: het is als een ochtendwandeling door de bedauwde heuvels rond de Middellandse Zee.
Mediterraan is ook de ongeremde manier waarop met beelden gespeeld wordt. ‘Ik ben zwart, doch lieflijk’, luidde het in de Statenvertaling. ‘Meisje van Jeruzalem, / donker ben ik, en mooi, / als de tenten van Kedar, / als het doek van Salomo's tenten’ zingt de nbv. En de nb: ‘zwart ben ik, maar prachtig, / dochters van Jeruzalem! - / als de tenten uit Kedar, / als Salomo's tapijten’. Tanden met schapen vergelijken: een Nederlander zou er niet opkomen, maar de oosterling wordt lyrisch. ‘Je tanden zijn als witte schapen: / klaar voor de scheerder / komen ze twee aan twee uit het water, / er ontbreekt er niet een’ (4:2, nbv).
Typisch voor het Nabije Oosten is ook hoe temperamentvol het boek is. Het springt heen en weer tussen verlangen en schuchterheid, van verdriet naar trots, om via wanhoop te eindigen in extase.
Het Nederlands van de Statenvertaling volgt het Hebreeuws op de voet. Dat komt in vertaling het ‘exotische’ van de tekst ten goede. Wie zou niet in vervoering raken bij deze sleutelpassage uit hoofdstuk 5:
Mijn Liefste trok zijn hand van het gat der deur, en mijn ingewand werd ontroerd om Zijnentwil. Ik stond op om mijn Liefste open te doen; en mijn handen drupten van mirre en mijn vingers van vloeiende mirre, op de handvaten des slots. Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken, Hij was doorgegaan; mijn ziel ging uit vanwege zijn spreken; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet; ik riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet.
In De Nieuwe Bijbelvertaling (2004) klinkt Hooglied heel anders. ‘Zoet is de geur van je huid, / je naam is een kostbaar parfum. / Daarom houden de meisjes van jou. / Neem mij met je mee. Laten we rennen!’ (1:3, 4). De nbv had als uitgangspunt dat er goed, leesbaar en stijlvol Nederlands op tafel moest komen. Dat is gelukt, maar wel ten koste van de beeldenrijkdom van het Hebreeuws. Door de weerbarstigheid van de Statenvertaling werd ook iets opgeroepen van een andere,