Liter. Jaargang 11
(2008)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
De tweede dagWater dat onze moeder is
dringt op ons aan (wij bestaan
voor zoveel procent uit oorsprong)
maar wordt op afstand gehouden:
er is een besluit om ons heen,
een huid van hemelse allure
om water te weren, het
moederde veel te veel nee,
wie zou er nog zingen? Zelfs
goudvissen zijn sprakeloos.
| |
[pagina 5]
| |
De derde dagOntroostbaar onaantastbaar
waren wij, een en al geest,
als er geen zaad was.
Het is maar goed dat de derde dag
na al dat oergedoe van licht en water
ons dicht nabij blijft, leven
veroorzakend. Zaad,
wees welkom! Onze toedracht
begint ondergronds. Vandaag
moedert het ja.
| |
[pagina 6]
| |
De vierde dagHet zijn de sterren niet
waar ik om geef,
ook in verduisterde tijden,
die hemel waar men naar opziet
alsof het daarvan komen moest,
een menigte eenzelvigen.
Alleen de zon en de maan,
de grote broer en het kleinere zusje
vertroosten haar,
onze moeder, de weduwe aarde.
| |
[pagina 7]
| |
De vijfde dagWie Plato volgt,
Newton desnoods verloochent,
verraadt het lijf.
No, Plato, No
zei Wystan Hugh
terecht want hoe
zou ik zonder
moedergrond onder
mijn voeten?
Hoewel, straks zal het wel moeten.
| |
[pagina 8]
| |
De zesde dagVannacht heb ik mijn moeder weergezien.
Ik repte mij langs de bekende weg
naar huis, naar huis, het was een koude avond,
sloeg toen de laatste straathoek om
en zag een blinde deur,
daar stond zij achter
op mij te wachten.
Ik ben het gedicht dat u leest,
mijn vader is het eerste woord geweest.
Het citaat in ‘De vijfde dag’ komt uit het gedicht ‘No Plato, no’ van W.H. Auden (1907-1973), opgenomen in zijn in 1974 postuum verschenen bundel Thank You, Fog. |
|