Een nogal pover resultaat, is misschien onze eerste reactie. Ze had daar geen genoegen mee moeten nemen. Dat is waar, maar daarmee zou het verhaal van zijn diepste strekking beroofd worden. Want het gaat er niet om dat de Moeder Gods het alleen doet, als een soort deus ex machina boven en buiten ons om. Dat zou te gemakkelijk zijn. Hier kan de kern van de ‘Legende van de grootinquisiteur’ ons verder helpen. Die kern ligt namelijk in de onthulling van de grootinquisiteur dat ‘de menselijke natuur welhaast geschapen lijkt met de fysieke onmogelijkheid om zich in de verschrikkelijkste momenten van het leven, momenten waarbij het gaat om de diepste, meest kwellende en meest fundamentele vragen, te houden aan de vrije beslissing van het eigen hart.’
Welnu, juist dit laatste doet de Godsmoeder in het verhaal dat Dostojewski aan het begin van de legende citeert. Zij weigert zich neer te leggen bij welke zogenaamde onherroepelijkheid dan ook. Zij weigert zelfs zich neer te leggen bij het door God uitgesproken laatste oordeel. En wat hier essentieel is: ze weigert dit uit grenzeloos mededogen. Voor haar vindt het echte laatste oordeel plaats in haar eigen hart, hier en nu. Ze aanvaardt de eindharmonie niet zolang er nog in een hel geleden wordt, wat men dan ook onder die hel mag verstaan. Ze daalt af tot die diepste diepten van die hel om allen te verlossen, ‘allen zonder uitzondering’, zoals Dostojewski het tot tweemaal toe nadrukkelijk stelt. Als een eenzame protagonist zet zij een eerste stap. Juist daar, waar menselijkerwijs geen hoop en geen mogelijkheid meer opengelaten lijken. Juist daar waar, zo staat het er letterlijk, ‘de hemel zwijgt en je alleen het geloof van je hart hebt.’ Daarna is het aan ons om precies diezelfde stap te zetten, hoe onmogelijk die ook lijkt.
Misschien kan de betekenis van deze vrijheid en van diepste schuld als loochening van deze vrijheid het beste geïllustreerd worden met een andere tekst van Dostojewski, en wel uit zijn eerdergenoemde roman Herinneringen uit het ondergrondse. De schrijver fulmineert daarin tegen onze neiging om te buigen en te capituleren voor muren: voor muren van evidenties, zekerheden, onherroepelijke uitspraken en onmogelijkheden. Dit is niet alleen de kern van deze roman, maar in feite van heel Dostojewski's werk, meer nog: van heel zijn leven. Hij schrijft: ‘Alsof zo'n stenen muur werkelijk een geruststelling betekent en inderdaad een vredesplan inhoudt. O, weergaloze kletspraat! Men kan immers alles begrijpen, alles inzien, alle onmogelijkheden en stenen muren en zich toch met geen enkele van die onmogelijkheden en stenen muren verzoenen.’
Dit citaat is mogelijk de helderste uitdrukking van de grond van zijn bestaan die de schrijver ons nagelaten heeft.
Citaten uit: M.A. Lathouwers, F.M. Dostojewski. Desclée de Brouwer, Brugge/Utrecht 1968.