tische karakter van Eliots poëzie, waaraan Claes met zijn ‘biografische sleutel’ (het overspel van Eliots vrouw met hun huisvriend Bertrand Russell) nu het zijne heeft toegevoegd.
Op een veel later moment begon een innerlijk stemmetje, tegen alle redelijke bezwaren in, steeds sterker aan te dringen op vertaling van een dichtwerk dat zo mogelijk nog ‘ultiemer’ was dan ‘The Waste Land’: Four Quartets. Door de goede zorgen van Benno Barnard werd deze vertaling opgenomen in het themanummer van Liter over T.S. Eliot (Liter 25, april 2003). Er leek mij ruimte te bestaan voor een herdichtende vertaling van Four Quartets omdat de bestaande Nederlandse vertaling van Herman Servotte (T.S. Eliot, Four Quartets, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Herman Servotte. 3e herziene druk. Kapellen/Baarn 1996), in de woorden van de vertaler ‘alleen bedoeld was als hulp om het origineel te begrijpen’ (blz. 27), hoewel hij in een aantekening bij de derde druk melding maakt van ‘een poging om meer recht te laten wedervaren aan de poëtische kenmerken van de tekst’ (blz. 9). Dit onderscheid tussen een herdichtende en een ontsluitende vertaling is ook een ingang voor de karakterisering van het project van Paul Claes.
De term ‘project’ is van toepassing omdat Claes, in een mooi uitgegeven boek, naast het origineel en de vertaling, ook een inleiding en een uitvoerig commentaar heeft opgenomen. In de inleiding krijgen we zes sleutels voor het begrip van de tekst in handen, en als nawoord wordt hieraan nog de ‘biografische sleutel’ die hierboven al is vermeld, als zevende toegevoegd. Deze opzet doet denken aan die van Servotte voor de ontsluiting van Four Quartets, en Claes motiveert zijn project in vergelijkbare termen als hij stelt: ‘Dit commentaar legt zo veel verbanden bloot, verklaart zoveel verwijzingen en lost zo veel raadsels op dat de samenhang van het gedicht nu voor het eerst duidelijk wordt’ (blz. 73). Hieronder probeer ik mijn reactie als lezer en medevertaler van Eliot op dit project onder woorden te brengen en met enkele voorbeelden te verduidelijken.
De inleiding levert zes sleutels: tekstindeling, gebruik van leidmotieven, mythische methode, syncretisme (het doen versmelten van verschillende personages), allegorie en intertekstualiteit. Ze werken voor mij door hun globale karakter zonder meer als een welkome ondersteuning voor het begrip van de tekst. Bij het - erudiete, goed gedocumenteerde en inderdaad uitputtende - commentaar, dat inzoomt op specifieke tekstplaatsen, zijn mijn gevoelens minder eenduidig. Eén voorbeeld van verhelderende ontsluiting is voor mij het commentaar op Madame Sosostris (blz. 93, 197), een karikatuur van zieneressen uit de oudheid, waarin deze clairvoyante met haar zware stem wordt ontmaskerd als een verklede manspersoon uit een vroege roman van Aldous Huxley. Van deze persoon wist Eliot dat hij geïnspireerd was op Bertrand Russell in zijn rol van zelf-opgeworpen moderne ziener. Eerder als storend beleef ik de herhaalde verwijzingen naar seksuele bijbetekenissen die ook in de Engelse taal aan praktisch ieder woord of iedere uitdrukking kunnen worden toegekend.
Op een algemener niveau is het de vraag hoeveel verhelderend commentaar een gedicht nodig heeft, of zelfs kan verdragen, om voor de lezer als kunstwerk te fungeren. Ook in het geval dat een commentaar volledig uitsluitsel zou kunnen geven over precedés en middelen waarmee de dichter zijn tekst heeft geconcipieerd en vormgegeven, is niet gezegd dat deze informatie de lezer in evenredige mate ondersteunt bij zijn toe-eigening van deze