Maatwerk
Onvergetelijk
Tot nu toe meende ik, maar alleen in ogenblikken van zwakte, dat mijn voorkeur voor lineaire verhalen een onvolwassen trek was, die ik in geletterd gezelschap, zoals het uwe, geachte lezer, beter kon verbergen. Thomas Cahill, Uitgeverij Balans, Amsterdam 1999, in Dankzij de Joden, een boek dat ik onlangs las, overtuigde mij van het tegendeel. In zijn beleving is het juist het Joodse denken, dat het verschil heeft gemaakt met omringende oude beschavingen, door een lineair verhaal te gaan vertellen, waar anderen de cyclus aanhingen en vereerden.
Velen bezweren ons, ondertussen, dat goede kinderliteratuur en volwassenenliteratuur eigenlijk niet te onderscheiden zijn, of niet onderscheiden zouden moeten worden. Als het goed geschreven is voor het kind, dan kan de volwassen voorlezer zonder moeite mee. Voor Toon Tellegen geldt dit in elk geval, is mijn waarneming: weinigen lazen Langzaam, zo snel als zij konden, of een andere prachtverhalenbundel met de eekhoorn, de mier en dezulken, voor, zonder zelf ontroerd het boek laat in de avond terzijde te leggen.
Daarnaast is Toon Tellegen een dichter van het subtiele geheim in schijnbaar eenvoudige regels: ‘Dag, olifant’, zei de porseleinkast, / ‘Kom voorlopig maar niet meer terug.’ (De Olifant, in ‘Een langzame val’, 1991). Of misschien schrijft hij wel geweldige verhalen omdat hij zo een dichter is.
Ik zal je nooit vergeten (Querido, Amsterdam 2007, 69 blz., €6,95), een prachtig uitgevoerd boekje voor volwassenen en voor weinig geld, met ongelooflijk blauwe bloempjes op de kaft van Brigitte Slangen (vergeet-mij-nietjes, vermoed ik), doet hopen dat de in nrc aangekondigde revolutie van het digitale boek nog even uitblijft. En het is geen lineair verhaal. Ik weet zeker dat, als ik dit aan mijn publiek van zes en acht jaar oud, een paar jaar geleden, had voorgelezen, het uitleggen van het vermoeden van Incertitudo Primordialis bij God net zo lang geduurd zou hebben als het hele voorlezen. En waren mijn toehoorders na Alice in Wonderland enigszins in de war, hier zouden ze na ieder hoofdstuk vragen of één van beide vrouwelijke hoofdpersonen, geen van beiden, of allebei, zojuist overleden waren.
Maar de geesten van de dames werken dan ook niet (meer) lineair. Ze zijn oud, en ze zijn bang dat wat vergeten wordt, ook werkelijk verdwenen is. Maar ze geven niet op. We springen, met hen, in een kleine zeventig pagina's door een aantal maanden heen, via een gebed naar een dagje winkelen naar een bezoek van een gewonde: ‘Ik ga sterven,’ zegt hij. Hij slikt wat slijm en bloed in. ‘Als ik tenminste sterfelijk ben.’
Een klein boekje, boordevol ideeën. Het is al eerder gedacht, neem Gerard Reve, dat