Wim Hofman
Druppel
Een lamp gaat aan, een man staat in de keuken, hij is net uit bed. Hij steekt het gas aan met een lucifer en geeuwt, zet water op en wast zich onder de kraan, zet thee, schept met een lepeltje thee uit een busje in een kop, giet er heet water op, doet er suiker bij en melk, roert wat met het lepeltje, zijn vingertoppen zijn bruin van het roken. Het kind zit aan de tafel, op het blad is met schoenspijkertjes een stuk donkergroen vloerzeil vastgezet. Dat heeft de man ooit gedaan. De man staat aan het aanrecht en kijkt even naar het kind dat zijn handen vlak op de tafel legt, de vingers uitspreidt. De man eet brood met peperkoek, slurpt wat van zijn thee, die zal nog wel heet zijn, kijkt dan naar de kraan die drupt. Hij probeert de kraan beter dicht te draaien, schuift het gordijn voor het keukenraam wat opzij. Buiten is het donker. Het waait daar. Aan de ruit kleven druppels. Er hangt iets aan de waslijn, een droogdoek of een dweil. Het kind duwt de toppen van de duimen en de nagels van de wijsvingers tegen elkaar en maakt daarmee de vorm van een hartje, dan maakt hij ootjes van zijn duimen en wijsvingers, en kijkt erdoor als door een brilletje. Wat doe je, zegt de man. Ik kijk, zegt het kind. Als je straks maar op tijd naar school gaat, zegt de man die de kraag van zijn zware jas rechtop zet, zijn pet oppakt en de deur uitstapt. Een vlaag wind komt binnen en de gordijnen wapperen. Dan gaat de deur dicht en de gordijnen hangen weer zo goed als stil. Voetstappen verwijderen zich. De kraan drupt. Aan de kraan komt telkens een druppel, die eventjes blijft hangen alsof hij twijfelt en dan in het theekopje valt dat de vader in de gootsteenbak heeft gezet. Het kind zegt: nog drie. Eén druppel valt, maakt een mooi geluidje in het kopje. De tweede blijft aan de kraan hangen.
Als het kind van zijn stoel opstaat om zijn schoenen aan te trekken is er het geluid van een druppel die in het kopje valt, maar het is te laat om er iets van te zien.