| |
| |
| |
Van der Graft
Tastbaar in een lichaamsstilte
Vraaggesprek door Gerda van de Haar
Enkele dagen voor het gesprek schreef hij voor het eerst weer een gedicht: Van der Graft (1920), ook publicerend onder zijn eigen naam Willem Barnard, komt bij van een maandenlang verblijf in het ziekenhuis. Het is nu middenin de derde week na het ontslag en het eerste hoofdstuk voor een nieuw essay ligt er ook al. Terugkijkend acht hij de voorbije periode vooral verloren kostbare tijd. ‘Al die maanden kon ik nog geen briefje schrijven, lezen was vermoeiend. Misschien ben ik er een heel klein beetje wijzer door geworden, maar hoeveel uren van studeren en schrijven zijn er niet verloren gegaan?’
Praten tegen langzaam water heet de nieuwe verzameling gedichten waarmee Van der Graft dit najaar naar buiten treedt, Gedichten 1942-2007, een keuze. Het is een uitsnede uit vijfenzestig jaar dichterschap. Ongeveer een kwart van de negenhonderd gedichten die zijn poëtische oeuvre moet omvatten koos Van der Graft uit. ‘Die zijn essentieel, daarmee wil ik overleven.’ De bundel verschijnt tien jaar na Mythologisch:gedichten, oud, nieuw en herzien, en leest inderdaad als een kernverzameling. Er staan nieuwe gedichten in, er is bekend en belangrijk werk, er zijn veel gedichten uit de bundels na Mythologisch. Zoals bij eerdere verzamelbundels is er ook gesleuteld: er zijn regels geschrapt of toegevoegd, titels werden subtiel gewijzigd.
Bladeren in Praten tegen langzaam water is kennis nemen van gedichten die stevig geworteld staan in de traditie van de Vijftigers, met hun nadruk op de magie van de woorden en met hun sterk lichamelijke beeldspraak. De thematiek is bijna voortdurend cryptochristelijk te noemen, ‘mythologisch’, ‘messiaans’. Wat er veroverd moet worden is een sacramentele werkelijkheidservaring, of misschien vooral een sacramentele woordervaring, gepaard aan levensmogelijkheden in de barbarij. Die laatste laten zich ook moraal noemen, maar dat woord past erg slecht in de gedichten. De sacramentele beleving geeft zicht op leven, en ergens in die schemering daagt een moraal. Wat die in zou kunnen houden, vind je niet meer in de poëzie, maar in het essayistische werk en de dagboeken van Willem Barnard.
Vele bladzijden essayistiek van Barnard zijn gewijd aan bijbeluitleg. Hij leest als een dichter en ziet in de bijbelse teksten steeds dichters aan het werk. Een ruime verzameling sprankelende, schriftgeleerde aantekeningen is bijeenge- | |
| |
bracht in Stille omgang (1992, 5e druk 2005). Na de eeuwwisseling verscheen werk over Leviticus, Handelingen, de Psalmen en het Johannesevangelie.
Willem Barnard heeft in de kerkgeschiedenis zijn sporen nagelaten als dichter van honderden kerkliederen, als herdichter van psalmen op de Geneefse melodie en niet het minst door vasthoudend te hameren op het belang van een klassieke, katholiserende liturgie, waarin de schriftlezing gekoppeld is aan het kerkelijk jaar van Pasen tot Pasen en waaruit brood en wijn niet weg te denken zijn. ‘God heeft de poëzie en de theologie samengevat, vandaar de sacramenten’, noteerde hij 6 september 1985 in zijn dagboek (Anno Domini. Dagboeken 1978-1992, Amsterdam 2004). Na een jarenlange praxis als hervormd predikant was Barnard tegen zijn zestigste in de gelegenheid zich aan essayistiek en kunst te wijden. Kerkelijk vond hij onderdak bij de oud-katholieken.
Als Willem Barnard heeft hij mogelijk de meeste invloed, als Van der Graft, ooit Guillaume van der Graft, schrijft hij zijn poëzie. Uitgangspunt van gesprek is een gedicht dat rond 1983 ontstond.
Boort zich een begraven woord
slapend naar de oppervlakte,
komt een wortel door de grond heen
zich verbloemend aan het licht,
is weer toekomst onvermijdelijk,
dagen die zoekraakten komen terug,
namen die zwegen worden hoorbaar,
onweerlegbaar het gebeurde.
Zeg mij de taal die dat verstaat,
tastbaar in een lichaamsstilte,
warm zonder een geur van wraak.
Praten tegen langzaam water; Mythologisch 459.
‘Iets verstandigs kan ik er niet bij zeggen. Het is gewoon een gedicht dat uit woorden bestaat die met elkaar een geheel vormen. Die woorden verzetten zich ertegen om in een min of meer rationeel vertoogje te worden ondergebracht. Dat zou zoiets zijn als de uitdrijving uit het paradijs. Ze horen thuis in dat gedicht, daar bestaan ze. Daarbuiten worden ze flets, of ongelukkig, als Adam en Eva op al die schilderijen uit de vrome eeuwen: hun schaamte bedekt en daardoor buitengewoon beschaamd.
| |
| |
Over gedichten die een zekere redelijke samenhang vertonen, kun je proberen redelijk te praten. Zulke gedichten heb ik ook geschreven. Maar dit is meer een woordentuin.
Op de achtergrond van dit gedicht staat natuurlijk de notie van het zaad. Dat woord boeit mij in hoge mate. Ik haal theologie en poëzie altijd door elkaar, zoals je weet. In de bijbel komt het woord ‘zaad’ veel voor. Direct in Genesis 1 is het al prominent. Dat zie je in de vertalingen maar zelden terug. Daar wordt het al gauw nakomelingschap in plaats van zaad. ‘Zaad’ is echter een sleutelwoord. Het is dat wat gezaaid wordt, wat in de grond verdwijnt, er schijnbaar niet meer is, wat sterft, en dan juist naar boven komt, zich een weg baant naar de oppervlakte, vrucht draagt. In die bijbelpassages gaat het dan ook helemaal niet om nakomelingschap, maar om een bepaald soort van mensen, het soort van de Messias. De Messias van Nazaret heeft het voorgeleefd en is het ‘voorgestorven’, wat het inhoudt zaad te zijn. Hij kwam tot zijn, en ons, recht in de opstanding, nadat hij zich als een zaad had laten begraven. In de bijbel zijn het ‘zaad’ van koren en het ‘zaad’ van mensen voortdurend op elkaar aangewezen. Het een is het voorbeeld van het ander. Je maakt ze niet straffeloos van elkaar los.
Het zaad wordt ook vertreden, natuurlijk. Het wordt uitgezaaid en wij lopen erover heen. Misschien is het wel het lot of de roeping van de uitverkoren mensen dat ze niet boven de middelmaat uitkomen, dat ze niet schitteren of de aandacht trekken, maar dat ze onbekend en ondergronds blijven en zo de messiaanse roeping vervullen.
Maar het moet over dit gedicht gaan.
Boort zich een begraven woord
slapend naar de oppervlakte
Slapend, want het is geen welbewuste gebeurtenis, geen akte die men welbewust vervult. Het is iets wat gebeurt. In zo'n gedicht komt dan een woord naar de oppervlakte, als een wortel die door de grond heen aan het licht komt en bloem krijgt. Een plant met bloemen heeft een wortel die rust op het zaad dat in de grond gezaaid is.
komt een wortel door de grond heen
zich verbloemend aan het licht
Het woord verbloemen is grappig in dit verband, omdat het vooral een symbolische betekenis heeft. Je kunt wat hier gebeurt niet vangen op een rationele betekenis, met het woordenboek erbij. Het verbloemt zich. Er is een bloem aan het licht gekomen. En dan is er toekomst, als het zaad weer bovenkomt.
| |
| |
Van der Graft (foto: Ruud Spaargaren).
| |
| |
is weer toekomst onvermijdelijk
Dat klinkt een beetje dreigend. Maar de rest van het gedicht gaat er verder op in. Er zijn dagen die zoek raakten, er is een verleden dat verloren schijnt te zijn, misschien wel begraven is, om weer op te staan en naar boven te komen.
dagen die zoek raakten komen terug,
namen die zwegen worden hoorbaar,
onweerlegbaar het gebeurde
Iets wat verdwenen scheen, vertreden scheen, wordt weer actueel, komt naar boven, toont zich en laat zich gelden. Wat er gebeurd is, is onweerlegbaar. Ik weet niet waarom ik dat woord ‘onweerlegbaar’ heb geschreven, maar het is precies op z'n plaats. Als we vergeten wat er is gebeurd, als we er geen gedachtenis meer van houden, dan is het voor niks geweest. Maar het is niet voor niks geweest en het is onze taak om het in gedachtenis te houden. Daarom komt in de bijbel het woord gedachtenis zo vaak voor. Er is ook een naam voor: de profetennaam Zacharia heeft te maken met het werkwoord gedenken. Gedenken is een wezenlijk ding volgens de bijbelse opvatting. Dan komen de dagen die zoekraakten, de schijnbaar tevergeefse dagen, terug. En de namen die anoniem werden, worden toch weer hoorbaar. Het gebeurde dat zinloos scheen, zal onweerlegbaar blijken.
zeg mij de taal die dat verstaat
Ja, wie kan daarover spreken, wie kan er zo over spreken dat het enigszins vatbaar is, begrijpelijk? Dan moet je toch wel erg stil zijn geworden.
Het gevaar bestaat dat je eindigt in een stemming van wrok. Maar dat mag niet. Vandaar die laatste regel, die ik wel mooi vind, eigenlijk.
warm zonder een geur van wraak
Eigenlijk is het een heel optimistisch gedicht, ook een eschatologisch gedicht. De gedachte dat het niet allemaal voor niks zal blijken te zijn. Dat alle tranen zullen worden afgewist! Zo eindigt de bijbel ook, de Apocalyps. Na alles wat er geweest is en wat er gebeuren moet: warm, zonder een geur van wraak.
Misschien werkt zo'n gedicht wel zonder dat je er rationele voorstellingen aan verbindt. In Mythologisch staat het in een reeks van gedichten met veel meer rede- | |
| |
lijke samenhang, gedichten waarover je veel gemakkelijker rationeel kunt praten. Nee, die zijn niet in Praten tegen langzaam water terechtgekomen.
Deze gedichten stammen uit een tijd dat ik er erg mee bezig was: hoe is dat nu met het levenseinde, met de vergeefsheid van geleefd te hebben? En met die gedachte die we altijd zingen in het credo, de gedachte van de opstanding?
Als ik opsta zal ik vragen
wie er bij zijn, die van Dresden,
van de kampen, lampekappen,
zeep gezoden, de gesmolten
bodem van Japanse steden -
als ik opsta zal ik uitzien:
staan die wel met witte kleren
Zo niet, dan was ik beter verbrand.
Beter vergeten met al die anderen
dan tot een late geboorte bewaard
in de geduldige aarde. Liever
hart en ziel voorgoed verloren
dan een lichaam zonder woorden
dat eeuwig jeukt van een oude schuld.
Mythologisch 458.
Dit gedicht verzet zich tegen een voorstelling van een opstanding of een zaligheid zonder meer, zonder bekommernis om anderen. Als zíj er niet bij zijn, wat zou ik er dan doen? Dan is het allemaal voor niets geweest. Dan kan het niet eens.
Maar wanneer je er zo goed rationeel over kunt praten, ben ik het er al gauw niet meer mee eens... Dit gedicht bevat een gedachte van mij, maar het is niet wat ik geloof. Geloven is irrationeel, geloven is iets wat ik nauwelijks onder woorden kan brengen. Vandaar die meer geheimzinnige, voor sommigen misschien hermetische regels waar jij nu naar vroeg: ‘Boort zich een begraven woord / slapend naar de oppervlakte.’
Geloven doe je in de kerk. Daar zink ik op mijn knieën, dat deed ik althans toen ik dat nog kon. Dan wordt de schuldbelijdenis uitgesproken, in oude woorden die al lang vaststaan. Dan teken ik een kruis op mijn lichaam om ermee in te stemmen. Er wordt uit de Schrift gelezen. Daarna wordt er iets gezegd ter verdui- | |
| |
delijking van het voorgelezene - en de pastoor van de Sinte Gertrudis doet dat goed. Dan is er de eucharistie, het allerliefste met een van die heel oude prefaties uit de eerste eeuwen. Daar staat het allemaal in. Dat zijn de klassieke woorden. Dan hoef ik zelf geen woorden meer te zoeken. Ik weet ook niet of ik onder alles mijn handtekening zou kunnen zetten in een theologische discussie, maar aan theologische discussies heb ik dan ook een grondige hekel. Die oude woorden komen uit een poëtische cultuur, ze zijn werkzaam zonder dat ze hoeven te worden uitgelegd. Het zijn woorden als de woorden in een gedicht. Bij de communio wordt het uiteindelijk heel eenvoudig. Dan ben je niks meer dan een lege hand waar iets in wordt gelegd! Iets wat je in je opneemt in de meest letterlijke zin van het woord, een teugje wijn, een stukje brood.
Eenmaal zei de pastoor: ‘Het woord van God u in de mond gelegd’. Dat is een lichaamsstilte. Dat is alleen maar ontvangen. Het is tastbaar genoeg.
Dat is dan eigenlijk mijn akte van geloven. Dat heb ik meermalen zo ervaren. In deze tijd is er drukte rondom de geloofservaring... Zo en hier is mijn geloof.
‘Is het dan niet de menslievendheid die je beweegt?’ Nee, er zijn talloze mensen menslievend die nooit een kerk van binnen hebben gezien. Mijn taak is het om de liturgie gaande te houden en de heilige Schrift te helpen voort te planten naar een volgende generatie.
Ik ben zo verschrikkelijk tekortgeschoten in mijn leven ten opzichte van mensen. Dit is iets wat ik dan in elk geval moet doen, naar beste weten. Ik heb altijd meer van woorden dan van mensen gehouden, op een paar mensen na (wijst op portretten), die daar, die daar, een paar vrinden, een paar vriendinnen, toch nog wel een heleboel, maar als je zegt: ik ben menslievend, ik houd van de mensen, nee. Marieke, mijn jongste dochter, heeft in het boekenvak gezeten tot haar veertigste en vroeg zich toen af: wat interesseert me nu meer, die boeken of de mensen aan wie ik ze verkoop? Dat waren de mensen. Ik zou natuurlijk gezegd hebben: die boeken. Toen heeft zij een radicale sprong gemaakt en is zij in de zorg gegaan, en nu is zij daar stralend gelukkig. Maar, zei ze, jij zou dat nog geen halve dag volhouden. Waarschijnlijk is dat ook zo. In de uitoefening van het predikambt was het altijd het pastoraat waar ik zo tegenop zag.
...Het heeft wel het karakter van een geloofsbelijdenis aangenomen, geloof ik, dit gesprek.’
Die beeldspraak zit nu eenmaal diep in de gedichten.
Vaak is het ook gesputter tegen het geloof, een verklaring van eigenlijk niet te kunnen geloven. Dat is de mimicry van het geloof, dat je beseft niet te kunnen geloven. Dan ben je er vlakbij.
| |
| |
Dichters die het niet kunnen laten te praten over God noemen zich veelal agnost.
Ik ben niet afkerig van het woord, maar dan moet je het letterlijk nemen: dat ik over God niet goed iets weten kan, dat ik over hem niet goed praten kan. God ontsnapt mij.
Wat mij dan wel houvast geeft - dat staat in die gedichten ‘Onder de wolk’ (Praten tegen langzaam water) - is de openbaring aan Mozes. Het is een openbaring in een vierletterwoord: ik ben zoals ik zijn zal. Je kunt ook vertalen: je zult wel zien. Ik ben ervan overtuigd dat de God van het vierletterwoord door de bijbel heen steeds menselijker wordt, tot hij inderdaad mens wordt in Christus. Ik geloof in de incarnatie.
Met al mijn scepsis moet ik aanvaard worden, en dat kan alleen door die man aan de martelpaal.
‘Boort zich een begraven woord’ is een van de vele woordgedichten in het oeuvre.
Die nieuwe bundel, die keuze, heeft een woord van Ignatius als motto: logos apo sigès pro-elthoon, ‘woord herkomstig uit de stilte’. Het is mij opgevallen dat in de gedichten van de laatste jaren de stilte vaak voorkomt. Dat motto heeft een dubbele zin. Je kunt het op de poëzie betrekken. Ignatius heeft het over de Messias, de zoon Gods, die het Woord is en die uit de sigè, de stilte, waarmee hij dan God bedoelt, tevoorschijn treedt. Daar kan ik heel lang over nadenken, en ik heb die paar woorden in het Grieks dan toch maar voorin die bundel gezet.
Ik heb niet veel gevoel voor filosofie, maar laatst heb ik een mooi artikel gelezen van Theo de Boer in In de waagschaal. Ik ben er helemaal doorheen gekropen. Over logos en mythos schrijft hij. Vooral als hij aan zijn conclusie komt, kan ik het er helemaal mee eens zijn. Maar ik zou het je niet kunnen navertellen. Hij komt als filosoof uit een heel andere tekstschool dan ikzelf, maar ik kan met hem overweg, hij verstaat ook poëzie.
Het bekendste woordgedicht is ‘Schrijvenderwijs’. Ergens staat genoteerd dat het te Lunteren werd geschreven. Het eindigt met een losstaande deur. Dat klinkt wel heel Lunters.
Schrijvenderwijs was ik ingeslapen,
schrijvenderwijs werd ik wakker bij nacht
omdat er woorden stonden te blaten
onder het open raam waar ik lag.
Toen heb ik ze mee naar binnen genomen
| |
| |
Maar 's morgens vroeg toen ik ontwaakte
waren ze weg en de deur stond los.
Het is inderdaad tijdens een vakantie in Lunteren gemaakt, maar de zegswijze had ik vaak gehoord toen we nog in Overijssel woonden. Ik vond dat een mooie uitdrukking. Het is goed Nederlands. We hoeven de terreur van Hilversum niet te volgen.
Dat gedicht is achter elkaar opgeschreven. Ik heb niet geaarzeld. Toen ik wakker werd, bij wijze van spreken, stond het er. Die ervaring had ik onlangs weer. Al schrijvend kom je er dan achter hoe het zou moeten gaan. Achteraf zie je waarover het gaat.
N.a.v. Van der Graft, Praten tegen langzaam water. Gedichten 1942-2007. Een keuze. Te verschijnen bij De Prom te Amsterdam, najaar 2007, gebonden, ca. 348 blz., met cd, ca. €29,90.
|
|