IJsgang
Anneke Brassinga kwam ik op het spoor toen ik rond de eeuwwisseling, aangespoord door het sterven rondom en het omvallen van eiken, op zoek ging naar teksten over de dood.
Op een smeekbede, die ik richtte aan een geestelijke van formaat, viel een gekopieerde bladzijde uit een boek op mijn deurmat, die mij op de fiets deed springen richting bibliotheek. En zo las ik het meesterwerk van Hermann Broch, De dood van Vergilius in de vertaling van Brassinga.
Ik wist niet dat het kón in het Nederlands, een boek over de nacht en de dood in vijfhonderd pagina's als een aaneengeregen donker gezang. Voor ik deze vertaling las, verkeerde ik in de veronderstelling dat dergelijke monumentale beeldtaal voorbehouden was aan wie de oversteek naar het Duits heeft gemaakt; beelden van zee, nacht, waan, die langzaam oplossen in een stilte die je oren doet gonzen, zodat je verschrikt opkijkt van het boek om te kijken of je zelf niet ongemerkt bent weggedobberd naar de overkant van de Lethe.
Later las ik met bewondering en afgrijzen haar gedicht, geschreven als reactie op het vermaarde ‘Poetry and religion’ van Les Murray, voor een symposium op initiatief van Willem Jan Otten in 2001. Een woedend gedicht onder de titel ‘Tot God’, een scheldkanonnade van een dichter die met haar noeste taalarbeid niet kan voorkomen dat de ‘rover’ lieve levens steelt met wie je ‘de razernij deelt om afscheid dat jij ons proeven doet al in de eerste kus’.
Brassinga is een dichter van de hamer, niet de vurige van de smid, maar de nijver kloppende hamer van de timmerman op een verlaten scheepswerf. Zij schrijft in afzondering; die van een besneeuwde hut in de Alpen, die van zolders in Amsterdam ter hoogte van druipende kruinen van oude bomen en van trektochten langs de schrijvershuizen van Europa.
Haar nieuwste bundel, IJsgang, is de tweede voor de vsb Poëzieprijs genomineerde bundel, want met Verschiet (2001) heeft ze de prijs al een keer gewonnen.
De taalvirtuoze buitelingen van haar eerdere werk worden ook hierin afgewisseld met kale gedichten, die in je oren blijven haken. Omdat je een zoeken naar nieuwe beeldspraken vermoedt, en ze niet kunt volgen. Zee, bos, boom, blad: het zijn nieuwe vaten voor oude wijn.
Brassinga herneemt de bijbelse grondwoorden, die door de geloofsleer (bij ons?) als gegoten zitten en timmert nieuwe vaten. Subtiele waarneming van natuurlijke processen staat daarin centraal. Zoals vele andere hedendaagse dichters suggereert ze met vergankelijkheid eeuwige waarden en dat in korte afgemeten verzen, maar bij haar heeft het niets van een pose, niets van effectbejag.
De barensnood van de schepping van bladergroen in het voorjaar, de dichtgroei die daarop volgt en de zondeval in het najaar, noodzakelijk omdat we anders nooit de hemel zouden zien.