in de tuin, nog nahijgend, met de trui tegen mijn borst gedrukt. De voldoening dat ik mijn gelijk had gehaald, bleef uit.
Het werd winter. Een van de natste winters die Stellenbosch in jaren had gezien. Geleidelijk begon ik enkele bergies wat beter te leren kennen, doordat hun woedende blikken me angst inboezemden of juist doordat ze zo vriendelijk waren. Zoals Flippie die me leren dansen wilde. En Pieter, met zijn aanbevelingsbrief van de baas van de nagskuiling, die elke week ongevraagd mijn vuilniszak aan de straatkant zette, omdat hij iets wilde terugdoen voor het geld dat ik hem gaf. Totdat hij niet meer zou komen, nooit meer, en ik hoorde dat hij aan syfilis was doodgegaan.
Ook Nomsa begon ik al gauw te herkennen. Eerst kwam ze met haar oudere zuster mee. Gertie had ik al vaker gezien, een wat grofgebouwde vrouw met vale, gescheurde kleren zoals alle anderen. Nomsa leek op haar. Ook zij was lang en breed, maar zonder de schommelende gang van de Xhosa-vrouwen en haar huid had het bruin van koffie-met-melk, zoals bij kleurlingen. Het waren echter vooral haar kleren, die haar onderscheidden van de eindeloze stroom bergies die dagelijks langs mijn huis defileerden. Als de zon scheen, stond ze stralend voor me, in een frisse gele jurk met rode bloemen. Toen het kouder werd, verscheen ze in een zwartleren motorjack, met de kraag opgeslagen en haar handen behaaglijk weggemoffeld in de diepe zakken. Nomsa's handen waren slank en gaaf, niet eeltig of gekloofd door ruw werk of het harde buitenleven.
Waarschijnlijk had Gertie zo lang mogelijk geprobeerd om Nomsa te beschermen en haar de ontberingen, de wreedheden en de lelijkheid van het zwerversbestaan te besparen. Maar nu ging het niet meer. Ik zag dat Gertie bezig was haar laatste restje waardigheid te verliezen. De drank nam de overhand. Gertie begon af te glijden en verschilde in niets meer van de andere vrouwen die ik had gezien. Ik herkende de afgestompte, maskerachtige trekken, de manier waarop ze met een hand probeerde haar jurk bij haar hals gesloten te houden. Daarmee accentueerde ze haar seksualiteit, eerder dan die te verhullen. Omdat ik vooral niet moest denken dat ze, ondanks haar beklagenswaardige omstandigheden, iets van haar begeerlijkheid verloren had. Er waren nog steeds mannen die in ruil voor haar gunsten bereid waren haar een nachtje onderdak te bieden in hun bordkartonnen woning of in een vergeten autowrak, ergens tussen de wijngaarden. Haar vrouwelijkheid was de laatste kracht die Gertie bezat.
Nomsa volgde Gertie met een dierlijke gelatenheid. Ze had genoten van haar onbezorgde jeugd, iedere minuut ervan met jaloerse gretigheid in zich opgezogen. Nu die voorbij was, gaf ze zich zonder tegenstribbelen over aan het leven dat al die jaren op haar had liggen wachten. Het was niet anders, het hoorde zo. Ze had niet geweten dat het bestond, maar toen het zich aandiende, aanvaardde ze haar lot. Dit was het bestaan waarvoor ze al die jaren voorbestemd was geweest.