hij veel tijd aan zijn relatie met de veertigjarige charmante beeldhouwster Betty Simons Cohen, met wie hij al een jaar of vijf in concubinaat leefde. Zijn ouders wisten niet van haar bestaan af; ze was toen nog niet gescheiden van haar man, een hervormd predikant.
Het dagboek is nu eens in Amsterdam, dan weer in Zwolle geschreven. In Zwolle ontmoette Kamphuis de drie andere Zwolse leden van de Christelijke Auteurskring: A. Wapenaar, Klaas Heeroma en J.K. van Eerbeek. Ook had hij er veel familiale en culturele contacten met de kinderen van zijn in 1932 van elkaar gescheiden oom en tante Schulte Nordholt.
De dagboeken van Gerrit Kamphuis omvatten tien cahiers en beslaan de periode juni 1936 tot mei 1945, waarna er nog wat pagina's volgen tot in 1947. Vanaf 1939 maakte hij vooral militaire dagboekaantekeningen. Hij was tijdens de mobilisatie ruim een jaar commandant van de grenswacht Holterhoek en zat in de oorlog in het verzet.
Toen ik aan mijn biografie over J.K. van Eerbeek werkte, ben ik verschillende keren bij Gerrit Kamphuis op bezoek geweest aan de Segbroeklaan 114 in Den Haag, waar hij me ontving tussen tafels en stoelen vol piramidale stapels boeken en tijdschriften. Op de eettafel lagen dan zijn dagboeken klaar, met strookjes papier erin. Als antwoord op mijn vragen las hij me er menige passage uit voor. Voor zijn rol in het leven van Van Eerbeek verwijs ik naar de vele pagina's die vermeld staan bij ‘Kamphuis, Gerrit’ in het personenregister van De haven uitgraven.
Al veel eerder had ik contact met hem, toen hij, Gerrit Borgers en ik in het Letterkundig Museum het Schrijversprentenboek Willem de Mérode (1973) samenstelden. Later redigeerden we nog met anderen het Schrijversprentenboek Opwaartsche Wegen (1989). Hij deed nooit lelijk over de christelijke wereld die hij verlaten had, integendeel, hij keek er met een zeker heimwee naar terug, zonder er opnieuw in te willen stappen. Wie in de media de geschiedenis van de Jong-Protestanten kleineerde of onzorgvuldig weergaf, kon op zijn terechtwijzing rekenen.
Na zijn dood ging zijn literaire nalatenschap (hij had in correspondentie gestaan met tientallen dichters en schrijvers) naar het museum waarvan hij van 1954 tot 1979 secretaris was geweest, het Letterkundig Museum in Den Haag. Zijn dagboeken kwamen echter bij zijn familie terecht (neven, nichten, hij had geen kinderen), die ze aan mij afstond op voorwaarde dat ik ze mettertijd zou overdragen aan het Letterkundig Museum. Ik kreeg van de familie toestemming (uit) de dagboeken te publiceren. Voor Liter koos ik fragmenten over het literaire, algemeen culturele en persoonlijke leven van Gerrit Kamphuis. Een [*] achter een woord geeft aan dat ik er een korte annotatie aan wijd onderaan het fragment van de dag. Afgezien van de fragmenten die ik in mijn biografie van Van Eerbeek opnam, is dit de eerste keer dat uit deze dagboeken gepubliceerd wordt.