volgens de Evangeliën over zichzelf had gedaan. Wij kunnen denken aan Matteüs 18:20, ‘want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden,’ of aan Johannes 17:20-23, waarin Jezus tot God de Vader bidt ‘opdat zij allen één zijn [...]’ en ‘[...] dat ook zij in Ons zijn.’ Of aan de zinsnede tijdens het Laatste Avondmaal (waarin velen door de eeuwen heen de ‘instelling’ van de Heilige Communie hebben gezien) waarmee Jezus het gebroken brood dat voor zijn volgelingen bestemd is, zijn eigen ‘lichaam’ noemt.
Volgens Paulus vindt ook in het nieuwe gemeenschapslichaam van Christus groei, dus verandering plaats. Volgens Kolossenzen 2:19 is Christus het hoofd, ‘waaruit het gehele lichaam, door pezen en banden ondersteund en samengehouden, zijn goddelijke wasdom ontvangt.’ Naar Efeziërs 4:16 is er een ‘groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde.’
Wat Paulus blijkbaar níet doet, is een ononderbroken samenhang zien, een naadloze overgang, tussen het individuele lichaam van ‘vlees’ dat Jezus tijdens zijn aardse leven had, en het gemeenschapslichaam waarin Paulus de na- of doorwerking van Christus beleefde. Hij leest de belevenissen van Jezus op aarde nog als ervaringen van een individu, niet als gemeenschappelijke herinneringen van het ‘gemeenschapslichaam’. Was dat laatste wel het geval, dan zou het althans in principe mogelijk moeten zijn voor elk van de ‘leden’ van Christus' ‘lichaam’, om in wat Jezus op aarde beleefd had, het wordingsproces te herkennen van zijn of haar eigen groei of ‘wasdom’.
Maar stel dat wij het Nieuwe Testament wél zo lazen! Dan zou ons ‘delen in zijn lijden’ (Romeinen 8:17) iets zijn waar wij altijd al mee bezig waren zonder het te weten. Dan zouden we ‘Wij hebben de zin van Christus’ (1 Korintiërs 2:16) op een radicaal concrete manier kunnen lezen, die verwoord lijkt te zijn in de twintigste-eeuwse Engelse vertaling van James Moffatt: ‘our thoughts are Christ's thoughts.’ Dan zou er sprake zijn van gelijkvormigheid of gemeenschappelijkheid tussen ons innerlijk leven en dat van Jezus, zelfs op het niveau van individuele gedachten en dus wie weet ook van herinneringen. Zou dit één wijze van vervulling zijn van het gebed dat Jezus in Johannes 17 uitspreekt: ‘[...] opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn, Ik in hen en Gij in mij [...]’?
Uit dit vermoeden is mijn bewerking of ‘beluistering’ ontstaan. Zij is niet bedoeld als vervanging van de bestaande vertalingen; wel als een poging om een aantal mogelijkheden uit te spreken die het Nieuwe Testament ons aanreikt maar waar wij meestal niet aan denken omdat het geïnstitutionaliseerde geloof ons tezeer ‘Christus’ heeft leren beschouwen als iets of iemand buiten onszelf, terwijl het eigentijdse, eerder nihilistische dan humanistische ongeloof ons maar wat makkelijk verzekert dat ‘God’ uit onszelf afkomstig of ‘binnen ons’ is, zonder ons daarbij te kunnen vertellen waar de grenzen liggen van wat ‘wij’ dan zijn.
Wellicht biedt de vaak versmade heilige Paulus toch uitkomst, met zijn opvat-