Liter. Jaargang 6
(2003)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
Sytske J. Breunesse
| |
[pagina 123]
| |
Mustafa en andere verhalen (1984), waarbij de migratie en alles daaromheen het hoofdthema vormt. Met een migrantenschrijver bedoel ik eenvoudig: een migrant die schrijft. Niet een schrijver die gemigreerd is of een schrijver die alleen over migrantenthema's schrijft, dat zou ook een niet-migrant kunnen zijn. Het hoeft ook niet vanzelfsprekend zo te zijn, dat migranten die schrijven per se over migratieonderwerpen schrijven. Zie hieronder De Markov-keten van Sevtap Baycili. Het ligt natuurlijk wel voor de hand dat migranten over eigen belevenissen schrijven. Als er iemand uit een migrantengroep begint te schrijven is het bijna vanzelfsprekend dat de thema's te maken hebben met migratie. Mensen drukken hun emoties uit, vertellen over botsingen met de andere cultuur. Doorgaans doen ze dat in de vorm van verhalen en gedichten. Sadik Yemni schreef in de jaren tachtig verhalen over de Turkse wereld in Nederland, De ijzeren snavel, waarin de schoonmakers van het Centraal Station, het milieu van de koffiehuizen en jonge illegalen een plaats krijgen. Dat thema liet hij echter al snel achter zich. Hij ontwikkelde zich tot schrijver van spannende thrillers die zich afspelen in het criminele circuit van Amsterdam. De vierde ster (2002) is een politieke thriller waarbij een Amsterdamse bende met regelmaat jonge, succesvolle Turken vermoordt. De amulet (1995) is meer dan een ‘gewone’ thriller. De twaalfjarige Sarp heeft mediamieke gaven. Het bovennatuurlijke speelt een belangrijke rol in dit boek, dat zich afspeelt in Turkije. Een mythologische, bovennatuurlijke wereld met aardse realiteit, vermengd met horror. Van literatuur over migranten is al lang geen sprake meer. Sadik Yemni is uitgegroeid tot een van de betere schrijvers. In het algemeen echter hebben schrijvers met een Turkse achtergrond als groep in Nederland tot nu toe weinig aan de weg getimmerd. Voor Arabisch sprekenden ligt dit anders: El Hizjra, het Centrum voor Arabische kunst en cultuur, is al jarenlang bezig is met het promoten en stimuleren van literatuur in het Nederlands. Onlangs is het ‘Digitale Schrijverspodium’ gestart, een nieuw project van Stichting Umut LiteratuurGa naar eind1.. Het biedt een digitaal podium op internet voor aankomende schrijvers die in een uit Turkije afkomstige taal schrijven. De toekomst zal leren wat voor schrijvers daaruit zullen opstaan. Mannelijke èn vrouwelijke. In Turkije of in Nederland geboren. Vanuit het Turks vertaald of direct in het Nederlands geschreven.
In Nederland zijn er diverse in het Nederlands vertaalde boeken voorhanden van Turkse schrijfsters. Het eerste boek van de feministische schrijfster Duygu Asena, De vrouw heeft geen naam (1989), heeft in Turkije bijzonder grote oplages gehaald en voor heel wat consternatie gezorgd in haar strijd tegen de gangbare normen van de man-vrouw-verhoudingen. Maar ook aan haar zal ik verder geen aandacht besteden, het gaat mij nu om auteurs van Turkse afkomst in Nederland. | |
[pagina 124]
| |
Ik wil hier aandacht schenken aan het werk van Papatya Nalbantoglu, Nilgün Yerli en Sevtap Baycili. Alledrie uit verschillende milieus afkomstig, vanuit verschillende achtergrond begonnen te schrijven, maar alledrie bezig met hetzelfde thema: migratie. De een heeft migratie van binnenuit beleefd, doorleefd, meebeleefd. De ander bekijkt het als verschijnsel door een bril, ziet het als fenomeen. Voordat ik verder inga op hun werk, wil ik nog even stilstaan bij een andere vrouwelijke auteur met Turkse achtergrond, Güner Kuban, die ik verder buiten beschouwing laat, omdat migratie niet als speciaal thema in haar werk voorkomt. Ze werd geboren in Athene (1935), groeide op in Istanbul en woonde lange tijd in Parijs. In 1969 vestigde ze zich in Amsterdam, begon daar een nachtclub, waarin ze zelf chansons ten gehore bracht. In haar boek De kleur van de liefde (1989), dat door uitgeverij De Geus in het Nederlands is uitgegeven, vertelt ze haar levensgeschiedenis. Ze was slechts zes maanden getrouwd, maar is altijd voor haar lesbische geaardheid uitgekomen. Wellicht heeft haar financiële onafhankelijkheid daartoe bijgedragen. In 1966 leerde ze haar Nederlandse partner, haar grote liefde Tonny kennen, die in 1980 aan kanker is overleden. Haar boek heeft, vanwege de lesbische relaties die erin voorkomen, vooral veel belangstelling gekregen in Turkije. | |
Papatya NalbantogluDe eerste boeken die ik ooit heb gelezen van een Turkse over Turkse vrouwen in Nederland waren de boeken van Papatya Nalbantoglu: Aysel en anderen; Turkse vrouwen in Nederland (1981) en vervolgens De krullen van Mine; vijftien portretten van Turkse migrantenjongeren (1985), beide verschenen bij Feministische Uitgeverij Sara. Papatya Nalbantoglu trouwde in 1966 met een Nederlander en ging daarna met haar man mee naar Amsterdam. Ze kreeg drie zonen. Ze kwam uit een gegoed milieu. Na de lagere school ging ze naar een soort middelbare meisjesschool in Izmir, een interne vierjarige opleiding. Daarna volgde ze een zelfde type vervolgschool, met talenonderwijs, etiquette en algemene ontwikkeling. Haar ouders hadden beiden een goede baan; een inwonende mevrouw zorgde voor de huishouding. Ze behoorden tot de eerste generatie na de Turkse Republiek. Veel vernieuwingen werden in die tijd nagestreefd, zoals een goede positie van de vrouw met recht op onderwijs. Zij waren, evenals hun vrienden- en kennissenkring, erg progressief. Ze verwachtten dat hun dochter haar studie zou afmaken, er iets nuttigs mee zou doen en zou gaan trouwen. Ze vonden het heel erg dat ze met een buitenlander wilde trouwen; wat weet je nu van zo iemand? Papatya had haar man in België ontmoet, op een reis naar Europa met haar ouders. Toen de aanstaande schoonouders op bezoek waren geweest vervielen de grootste bezwaren, maar toen haar moeder haar getrouwde dochter in Nederland voor het eerst bezocht moest ze huilen: ‘Heb ik je daarvoor opgevoed, om in een vreemd land tussen vier muren over een gracht uit te kijken.’ | |
[pagina 125]
| |
Vooral in het begin van haar huwelijk miste Papatya Nalbantoglu haar sociaal en cultureel leven, ze hield van theater en uitgaan. Vanaf 1973 heeft ze lesgegeven aan kinderen van Turkse arbeiders in Nederland. Een wereld ging voor haar open. Het was een grote schok voor haar toen ze de Turkse arbeidersklasse in Nederland leerde kennen. Daarvoor kende ze alleen maar mensen uit haar eigen milieu. Daarom wist ze niet eerder dat deze mensen vaak zo achtergebleven waren in zoveel dingen. Ze voelde zich heel erg betrokken. Door haar werk als onderwijzeres had ze regelmatig contact met Nederlandse hulpverleners. Ze schrok vaak van hun arrogantie en zelfgenoegzaamheid. Bij allerlei instanties was ze die betweterigheid tegengekomen, superioriteitsgevoelens ten opzichte van de eigen westerse waarden en normen en gebrek aan respect voor andere culturen. Dit was voor haar de reden om te gaan schrijven. Ze moest Nederlanders informeren over de schrijnende toestanden die in Turkse gezinnen voorkwamen. Onder welke omstandigheden mensen die van ver weg gekomen waren om hier het ondankbare werk te doen, moesten leven. Hoe groot de overgang was van hun achtergrond naar het leven hier. En hoe ze hier behandeld werden... Papatya Nalbantoglu is betrokken gebleven. Eerst bij haar schoolkinderen en hun ouders. Jaren later zette zij haar betrokkenheid om in politieke activiteiten voor GroenLinks in Amsterdam.
Het boek Aysel en anderen bestaat uit tien verhalen over jongeren, negen meisjes en een jongen. De meeste van hen zijn jongeren met wie de auteur op school in aanraking is gekomen. Het zijn korte verhalen, variërend van zeven tot tien bladzijden elk. Echt gebeurde verhalen. Elk met zijn eigen drama. De meeste verhalen zijn onaf. Er kan nog van alles gebeuren. Er wordt geen oordeel geveld, dat wordt aan de lezer overgelaten. Sommige lopen aardig goed af, nadat er natuurlijk wel het een en ander heeft plaatsgevonden. Verschrikkelijk is het verhaal van een Turkse vroedvrouw uit een kleine Turkse plaats, de vertrouwelinge van heel wat gezinnen, die door onwetendheid en vooroordelen van Nederlandse vroedvrouwen negen maanden in de gevangenis belandt. Gelukkig wordt ze vrijgesproken, dankzij de inzet van Nederlanders die goed op de hoogte zijn van Turkse zeden en gewoonten. [...] Direct na mijn bevalling was Fadim Ana erg boos op die Nederlandse vroedvrouw en die verpleegster. Ik stierf van de kou en ze lieten mij verrekken, bloot in bed, zonder dekens... Fadima Ana probeerde hen dit te vertellen. Ik hoorde haar boos roepen: ‘Wat voor vroedvrouwen zijn jullie! Baby koud, vrouw koud, zo gaan ze dood.’ [...] | |
[pagina 126]
| |
wen gehurkt. Liggen is voor ons ongebruikelijk, vreemd. Ik voelde me niet op mijn gemak. Die Nederlandse vrouwen hebben me gedwongen te gaan liggen. Ik wist dat de Nederlanders niet te vertrouwen waren. Daarom juist had ik met Fadim Ana afgesproken om aanwezig te zijn bij de bevalling, ze was mijn steun. Ze was ook de vroedvrouw van mijn dorp’ (Aysel en anderen, p. 76, 77). In De krullen van Mine staan vijftien portretten van jongeren. De verhalen in dit boek zijn langer: vijftien tot tweeëntwintig bladzijden. Ze worden meer uitgediept en bevatten meer dialogen. Ook van deze verhalen is het einde open. Er kan nog van alles gebeuren. In veel verhalen speelt de eer een belangrijke rol. In het verhaal ‘Mehves en Berrin’ wordt het leven van moeder Asiye beschreven. Hasan verliet haar om in militaire dienst te gaan toen ze vijftien dagen getrouwd was. Hij bleef twee jaar weg. Toen hij terugkwam begon hij voorbereidingen te treffen om als gastarbeider naar het buitenland te gaan. Op een dag besloot Asiye dat het tijd werd dat zij naar Nederland kwam. Een scheiding van elf jaar was zelfs voor haar geen vanzelfsprekendheid meer. Ze sloot haar huis af, vroeg de buren haar moestuin af te bouwen, nam haar vijf kinderen, in leeftijd variërend van elf tot zestien jaar, en stapte in het vliegtuig. Wat mij overkomt in het land van de goddelozen is honderd keer beter dan die onzekerheid en angst die zich nu als een slang in mijn borst heeft genesteld, dacht zij. Na een aantal jaren wilde Hasan scheiden. ‘Hasan is niet meer in orde. Hij is een zware hartpatiënt en heeft een heel hoge bloeddruk. Al die pilletjes die hij slikt maken hem labiel. [...] Ik heb een sterke knappe man zien vertrekken uit Carmuk twintig jaar geleden. Die man is verdwenen... Voor hem is een invalide, half seniel wezen in de plaats gekomen.’ Uit beide boeken blijkt dat de wil van God een kenmerkende rol in het leven van Turkse plattelandsvrouwen speelt, dat was niet alleen in Turkije zo, dat is ook zo in Nederland, misschien hier nog wel meer. Er gaapt zo'n diepe kloof tussen hun achtergrond en de Nederlandse samenle- | |
[pagina 127]
| |
ving dat veel Turkse gezinnen van de weeromstuit nog strakker vasthouden aan de geloofsregels van de islam dan in hun eigen land (Aysel en anderen, p. 7). Bij deze groep is ook merkbaar dat moslims in Nederland zich er meer van bewust zijn dat ze moslim zijn. In hun eigen land was dat zo vanzelfsprekend dat ze er niet over nadachten. De groep is echter niet homogeen in opvattingen over het geloof. Er zijn variaties van fanatici tot vrijzinnigen toe. Die gradaties zijn niet alleen afhankelijk van het milieu waar de betreffende mensen vandaan komen, ze zijn ook vaak ontstaan door de migratie. Sommige vaders staan niet toe dat hun kinderen aan iets meedoen op school dat verwijst naar het christelijk geloof, festiviteiten op school zoals Sinterklaas, Kerst en Pasen zijn taboe voor hun kinderen. Anderen zijn veel gematigder, moeten niets van dat fanatisme hebben. Als Papatya Nalbantoglu via Kerim, een leerling van haar, achter een misstand in de koranschool komt en zij de vader van Kerim heel voorzichtig vraagt over het waarom van de koranschool, antwoordt die vader als volgt en daarmee verwoordt hij wat veel ouders vinden: Mevrouw de onderwijzeres, u weet het, wij zijn zo ver van huis en van ons land. Kijk, ik heb geen commentaar over de gang van zaken in dit land. Wie ben ik eigenlijk om daarover iets te zeggen? Ik mag niet eens mijn eigen belangen behartigen in de vorm van stemmen of zo... Ze moeten het zelf weten hoe ze hun zaken regelen. Maar een ding is zeker, hun manieren, hun zeden, hun moraal bevallen mij niet. Dat zijn niet mijn manieren, moraal of zeden. Het wordt mijn zaak als ik hiermee te maken krijg. Nu ik opgroeiende kinderen heb die naar Nederlandse scholen gaan, vind ik dat het tijd wordt dat ik ervoor zorg dat mijn kinderen niet met dezelfde manieren, moraal en zeden opgroeien en dat ze niet de mentaliteit van deze mensen overnemen. Is dat teveel gevraagd voor een Turkse en islamitische vader? [...] Ik denk dat het hem geen kwaad zal doen om een paar gebedjes te kennen. [...] tenslotte is het een groepsgebeuren, hij maakt anderen mee, die dezelfde wortels hebben. (De krullen van Mine, p. 251) Papatya Nalbantoglu vertelt dat het soms gebeurt dat kinderen op deze wijze buiten medeweten van de ouders - ze zijn blij dat ze van de straat zijn - onder de hoede komen van fanatieke, vaak onwetende, geestelijken die nauwelijks een opleiding hebben genoten. Moeilijkheden en problemen zijn er vaak, op allerlei terreinen. Het is niet ongewoon dat vrouwen berustend zeggen: ons leven is in de handen van God. Het is zijn wil dat de dingen gebeuren zoals ze gebeuren. Bij deze bevolkingsgroep, de groep van de ‘gastarbeiders’, de ‘buitenlandse werknemers’, waarmee Papatya Nalbantoglu te maken heeft, is God altijd aanwezig. In het algemeen speelt traditionalisme een belangrijke rol bij bij deze mensen. | |
[pagina 128]
| |
Nilgün YerliOver Nilgün Yerli bestaat veel informatie. Ze timmert aan de weg. Ze is cabaretière, columniste (voor Het Parool, vpro-radio en het Utrechts Nieuwsblad), programmamaakster en schrijfster. Nilgün Yerli werd in 1969 in Kirsehir in Turkije geboren en kwam op haar tiende naar Nederland. Ze groeide op in Friesland en Overijssel. Toen ze vijftien was overleed haar moeder aan de gevolgen van een auto-ongeluk. Haar vader raakte zwaar gewond. Ze komt op kostschool in Steenwijkerwold. Later verhuist ze naar Haarlem. Vijf jaar lang was ze de helft van het voormalig cabaretduo Turkish Delight, waarmee ze langs bedrijven en theaters trok. Met haar partner vormde ze vervolgens het cabaretduo Turkse Troel. Haar eerste soloprogramma heet Wat zeg ik (1999). Haar tweede: Vreemde vreemdgangers (2001), gevolgd door haar derde: Held op blote voeten (2003). Er zijn drie boeken van haar verschenen. Turkse Troel (2000) en Acht jaargetijden (2002), gebundelde columns uit Het Parool en het Utrechts Nieuwsblad. Haar autobiografische roman De garnalenpelster (2001) werd een bestseller: in januari 2002 al de negende druk. Hiervoor heeft zij op 23 januari 2002 de E. du Perronprijs ontvangen, uitgereikt door de Katholieke Universiteit Brabant. Voor haar actieve bijdrage aan de cultuur voor de bevordering van wederzijds begrip en goede verstandhouding tussen de in Nederland woonachtige bevolkingsgroepen. De Garnalenpelster telt zo'n tweehonderd bladzijden, met 93 korte hoofdstukken. Het is een indrukwekkend levensverhaal dat wordt verteld. Een klein meisje komt met haar ouderlijk gezin naar Nederland. ‘Als kind ben je de koffer van je ouders.’ Haar vader was geen ‘gastarbeider’; hij was uitgezonden door de regering vanwege een uitwisselingsprogramma om Turkse kinderen Turkse les en algemene kennis over Turkije te geven en hen in vakken als wis- en natuurkunde in het Turks bij te spijkeren. Ze gingen naar een land dat even vreemd voor hen was als zij voor het land waren. Niet alleen Nilgüns moeder had een moeilijk bestaan zonder haar kennissen en familie, haar broer en zus, met Turkse opleiding, konden hier niet verder studeren, moesten ongeschoold werk verrichten en voor Nilgün viel haar nieuwe leventje als Turks meisje in Friesland allesbehalve mee. Turken hadden nu eenmaal niet zo'n positief imago in Nederland. Op school had ik niet veel vrienden, alleen Vidja, een meisje uit India. Zij werd af en toe gepest met het woord video, en dat vond ze al niet leuk, terwijl ik liever werd uitgescholden voor video dan voor vieze Turk. | |
[pagina 129]
| |
verleiding groot zijn om de hele dag Turks te praten en dat was niet bevorderlijk voor het leren van de Nederlandse taal. Hij had nog gelijk ook, want ik deed tien keer harder mijn best om me duidelijk te maken. Misschien leerde ik hierdoor sneller Nederlands, maar het gevoel van eenzaamheid groeide net zo snel als mijn taalontwikkeling. (De garnalenpelster, p. 33) Dat Nilgün Yerli God als vanzelfsprekend ervaart, blijkt uit het volgende fragment. Daaruit blijkt ook dat ze geen godsdienstfanaat is of afkomstig uit een familie van godsdienstfanaten. Toen Nilgün in de war raakte over het geloof toen ze bij haar hindostaanse vriendin at die geen rundvlees mocht eten, wilde ze haar opa bellen; hij was theoloog en wist alles van geloven: Mijn moeder zei: ‘Ik begrijp dat je in de war bent, als we nu in Turkije woonden dan leefde je in één soort geloof en wanneer er maar één is van iets dan is er geen verwarring, maar zodra je kunt vergelijken komt er verwarring en een tijd om te kiezen.’ | |
[pagina 130]
| |
Het boek besluit met een dankwoord: ‘Verder is mijn dank voor de macht van de natuur, God, die mij de kracht, gezondheid en verstand heeft gegeven om te zaaien wat ik nu mag oogsten.’ Deze autobiografie is een ode aan de moeder van Nilgün Yerli. Haar moeder die zo jong moest sterven. Haar moeder die altijd overal raad op wist, die een baken in zee voor haar was, die voor elke situatie wel een prachtige uitspraak had, een wijze vrouw. Van wie men dacht dat ze met het geld dat ze met garnalenpellen verdiende alleen het tekort aan geld voor het huishouden aanvulde. Die zich opofferde terwijl haar man het ervan nam. Later bleek dat ze ook garnalen pelde om haar zoon die onschuldig in een Turkse gevangenis zat, geld te geven. Verder komen we zaken tegen als koffiedik kijken, toekomst voorspellen en het lot. Er wordt in geloofd en er wordt niet in geloofd, maar het is er wel. Er is een pad dat lot heet, maar op dat pad maak je wel je eigen keuzes. Nilgün begrijpt alleen soms niet hoe haar moeder die overal een antwoord op wist, niet opgestaan is tegen haar vader. Zelf is ze haar eigen weg gegaan: Ik moest een keer loskomen van mijn moeder, haar woorden zijn wel wijs, maar vaak blijven het wel woorden. Nilgün Yerli is volwassen geworden, volwassen met inbegrip van haar godsgeloof.
In de verzamelbundel Turkse Troel (zo noemde Ischa Meijer haar) zijn de beste columns van Nilgün Yerli in Het Parool en het Utrechts Nieuwsblad bijeengebracht. Daarnaast staan er reacties van lezers op deze columns in afgedrukt. Met een scherp waarnemingsvermogen registreert Nilgün Yerli alle cultuurverschillen, soms komisch, vaak met droeve ondertoon. Ze zegt niet goed te zijn in dichten, maar kan wel op deze wijze haar emoties uiten: altijd als ik iets zeg of schrijf,
wat enigszins verkeerd geïnterpreteerd kan worden,
krijg ik op mijn bord geschoven,
dat ik Turks ben en eerst daarop maar eens moet letten,
en dat doet pijn,
omdat juist dat niets te maken heeft,
| |
[pagina 131]
| |
met het onderwerp waarover het gaat,
en dat doet pijn, heel veel pijn.
(Turkse Troel, p. 117)
Een aardig voorbeeld van een column over een cultuurverschil is te vinden in ‘Knoop’: Mijn goede kennis geneerde zich een beetje, keek om zich heen, greep in zijn zak en pakte zijn zakdoek. Zo'n gekreukelde grote zakdoek kwam tevoorschijn. Dat was het eerste wat mijn moeder was opgevallen toen we naar Nederland kwamen. Die grote gekreukelde zakdoeken, waar Nederlandse mannen en vrouwen ongegeneerd, met toeters en bellen, hun neus in snoten. Dat was in Turkije hoogst ongebruikelijk, een zakdoek moest volgens de etiquette altijd gestreken en opgevouwen zijn, dat werd er op de lagere school al in gewreven, je moest elke dag je zakdoek laten inspecteren door de onderwijzer en dan pas mocht je op je plaats gaan zitten. Je neus luid en duidelijk snuiten was taboe, want dat is gebrek aan respect voor de mensen om je heen [...] (Turkse Troel, p. 94, 95) Hierop komt een reactie van een lezeres: Geachte mevrouw, Uit de column ‘Bal’ blijkt de kijk van Nilgün Yerli op godsdienst overduidelijk: Ik zie bij elke wedstrijd dat de voetballers een kruisteken slaan, ik denk dan ook dat God de laatste tijd vaker is aangesproken dan voorheen. Al die voetballers uit verschillende landen hebben wel een keer zo'n kruisteken geslagen. Behalve de Irakezen en de Marokkanen, want het kruisteken behoort bij een christelijk geloof. De moslimvoetballers zullen ook wel gebeden hebben maar dan met open handen. Met open handen tot God bidden betekent dat je met je ziel open staat voor God, want je handpalmen zeggen meer over jezelf dan je denkt, daar komt ook het handlezen vandaan. | |
[pagina 132]
| |
geloof op de wereld. [...] Als je de bijbel leest, de koran of de thora, ze bedoelen allemaal hetzelfde. (Turkse Troel, p. 94, 95) Yerli verzet zich voorts tegen een generaliserend w/zij-schema. In ‘Wullie’ vertelt ze over haar vpro-radioprogramma: In mijn programma had ik het over Here Jezus. Dat had ik niet moeten doen. Een mevrouw belde en zei: ‘Jezus heet geen Here Jezus, katholieken zeggen dat, maar christenen niet en daar komt ook nog bij dat ik het niet gepast vind dat jullie over onze Jezus praten; wij spotten toch ook niet met jullie Mohammed’ [...] Ook uit deze boeken blijkt haar houding ten opzichte van godsdienst. De een heeft deze en de andere die godsdienst. Gelukkig bestaan er veel overeenkomsten. Zij is vooral vertrouwd met de islam. Haar godsdienst is een onderdeel van het dagelijks leven: bij het bidden open je je handen voor God, maar je kunt ook de toekomst uit je handen lezen. Haar godsdienst komt voort uit haar cultuur, is vanzelfsprekend. | |
Sevtap BayciliSevtap Baycili werd in 1968 in Istanbul geboren en studeerde in dezelfde stad filosofie. In het laatste jaar van het lyceum volgde ze de vakken logica en geschiedenis van de filosofie. Vervolgens ging ze filosofie studeren. Toen ze over de filosoof Wittgenstein hoorde kocht ze meteen de Tractatus en kende die binnen twee maanden uit haar hoofd. | |
[pagina 133]
| |
‘Voor iemand die correct denkt, sta je altijd zwak. Het is de bedoeling van Wittgenstein geweest om dat te laten zien. [...] Mijn denken zat heel dicht bij Wittgensteins manier van denken, ontdekte ik. Ik begon uitspraken te doen die Wittgenstein in zijn Philosophische Untersuchungen doet, terwijl ik dat boek op dat moment nog helemaal niet had gelezen. Toen heb ik ook mijn bijnaam gekregen: Miss Wittgenstein. Ik vond dat helemaal niet leuk. Ik vond dat ziek.’ In haar vierde studiejaar heeft Sevtap Baycili ook les gegeven aan studenten over Wittgenstein. Ze ging filosofie studeren om te leren schrijven. Met filosofie dacht ze zinvol te leren schrijven. In 1991, kort na haar afstuderen, vertrok ze naar Nederland. In De Markov-keten (1998) onderzoekt Sevtap Baycili hoe het denken werkt. De hoofdpersoon van het boek zit opgesloten in een inrichting en heeft niemand meer om mee te communiceren. Een jaar later verschijnt haar tweede boek, De nachtmerrie van de allochtoon. Het is een satire in 160 bladzijden over integratie, over de omgang tussen Nederlanders en allochtonen. Het boek heeft een strakke opbouw. Het zit heel logisch in elkaar en bestaat uit drie ‘fasen’. De eerste fase is samengesteld uit zeventien nachtmerries en vijf complexe nachtmerries. In de eerste fase zijn de nachtmerries van allochtonen grondig onderzocht. Daaruit is gebleken dat alle allochtonen in ons land bijna dezelfde nachtmerries hebben. Daaruit bleek ook dat er negatieve invloed van uitging op hun dagelijks leven. Ik citeer als voorbeeld uit de elfde nachtmerrie: ‘Je blauwe ogen’: ‘Je hebt blauwe ogen. Je kunt niet Turks zijn.’ | |
[pagina 134]
| |
‘Is dat het?’ Zo gaat deze nachtmerrie nog een poosje door. De vijftiende nachtmerrie heet: ‘Ben je dronken?’ ‘Ben je dronken?’ Volgens dit boek hebben allochtonen vooral last van eenvoudige, alledaagse nachtmerries. Het complexe type wordt gedroomd vlak voor een belangrijke gebeurtenis, zoals een sollicitatiegesprek of de bruiloft van een Nederlandse kennis. Of soms na een bedrijfsetentje.
De tweede fase bestaat uit: de ideale nachtmerrie. Met behulp van de computer is een ideale nachtmerrie ontworpen, die dit negatieve effect in een positief effect zal omzetten. De derde fase, de slotfase, is de belangrijkste. Hoe manipuleer je iemands onderbewustzijn? Dit moest in deze fase worden aangepakt. Daartoe moest zeer diep in de geest van de allochtonen worden doorgedrongen, zodat daar een nachtmerrie kon worden ingeplant. Alleen op deze wijze was de hypothese te bewijzen: allochtonen kunnen zich niet vermengen met onze cultuur omdat ze 's nachts last hebben van nachtmerries waarin onze cultuur negatief afgebeeld wordt, vanwege de angst voor bepaalde aspecten uit onze cultuur in het onderbewustzijn van de allochtonen (p. 144). Hiertoe zijn vijf interviews afgenomen. Hieronder volgt het tweede interview: ‘Kun je wat concreter zijn’ (p. 147): ‘Wat vind je van deze tekst? | |
[pagina 135]
| |
In de slotfase behelsde het onderzoek: op welke wijze zullen we de ideale nachtmerrie tot het onderbewustzijn van de allochtoon laten doordringen? Dit alles om hun integratieproces in positieve zin te manipuleren. Uit de reacties in de interviews bleek dat allochtonen zich beledigd voelden: ‘omdat jullie zeggen dat mijn leven een ideale nachtmerrie is. Wat moet ik daarmee?’ Zie het hier bovenstaande tweede interview. De nachtmerrie die met zoveel moeite speciaal ontworpen was om het integratieproces van de allochtonen in ons land te bevorderen, kwam te dicht bij de werkelijkheid. Alle allochtonen zagen het verhaal als dat van een fellow allochtoon of als hun eigen levensverhaal. Met deze gesprekken kon niet worden doorgedrongen tot de diepste lagen van de allochtonengeest, het onderbewustzijn, waarin de diepgewortelde angst zat voor assimilatie en discriminatie die tal van weerstanden oproept en soms zelfs afkeer wekt van de dagelijkse leefwijze van de Nederlanders, en van Nederland in het algemeen. Hoe moest dat nu verder? Tot slot is, dank zij de duidelijke, nuchtere Nederlandse manier van denken de volgende positieve conclusie getrokken. Als de allochtonen de ideale nachtmerrie identificeren met hun dagelijks leven, dan is het logisch dat ze op een of andere manier geholpen moeten worden om hun leven als een nachtmerrie te ervaren. En 's nachts wakker moeten blijven in plaats van extra nachtmerries van eigen fabrikaat te dromen. (p. 159)
Dit is het einde van de satire. De titels van de nachtmerries geven de onderwerpen aan die vaak als pijnlijk ervaren worden door allochtonen. Door van dit onderwerp een satire te maken, wordt het integratiebeleid en de acceptatie van de allochtonen geïsoleerd, waardoor het geheel een absurdistisch karakter krijgt. Het ‘allochtonenprobleem’ wordt onder de loep genomen en omgezet in een ‘hanteerbaar probleem’. Knap gedaan. Ieder die dit boek leest zal misschien in het vervolg het begrip integratie wat meer relativeren en hopelijk het ‘wij en zij’, waarmee Nilgün Yerli ook grote problemen had, achterwege laten. Wat het religieuze aspect betreft: de nachtmerries worden verteld vanuit het perspectief van de allochtoon. In de nachtmerries is het vanzelfsprekend dat de Turkse allochtonen moslim zijn. En moslims worden negatief afgeschilderd. In de zestiende nachtmerrie staat in een gesprekje van een vader met zijn dochter: ‘Zij kunnen hier wel over discussiëren, maar jij niet. Dus houd maar op met die argumenten.’ | |
[pagina 136]
| |
‘Wie zegt dat?’ | |
GodsdienstBij elk van de drie auteurs is godsdienst een vanzelfsprekendheid, inherent aan het leven. In de boeken van Papatya Nalbantoglu, die nog geen twintig jaar geleden zijn verschenen, maar die mijns inziens nu al veel ouder lijken dan ze zijn, heerst vooral traditionalisme, ook op religieus gebied. Ook al is Nilgün Yerli een moderne jonge vrouw, zij vindt godsdienst de normaalste zaak van de wereld. Zij worstelt niet met haar geloof, ze heeft het niet over godsbegrip of over verschillende stromingen als alevieten en soennieten in Turkije. Waarom zou ze ook, ze is al veel te lang weg uit Turkije, dat zegt haar waarschijnlijk niet veel. Ze woont al heel lang in Nederland. Bovendien is ze ruim van opvatting. Bij De nachtmerrie van de allochtoon van Sevtap Baycili wordt de islam als vanzelfsprekend ingecorporeerd in de satire. Godsdienst hoort bij de allochtoon, is inherent aan zijn achtergrond. Sytske J. Breunesse (1942) vertaalt literaire en niet-literaire werken uit het Turks. Dit laatste voor het Tolk- en Vertaalcentrum Nederland. Zij schrijft recensies voor Biblion en is freelance medewerker voor onder andere Stichting Fonds voor de Letteren. |
|