Liter. Jaargang 6(2003)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 2] [p. 2] Menno van der Beek Gedicht Kaddisj Vader begint alleen. Hij maakt een wandeling langs wat de Straatweg heet. Een lege naam waarlangs de jonggestorven herenhuizen staan die dienst doen als kantoren. Hij begint op nummer honderd zesenzestig. Binnen liggen de aktes klaar. Beschuldigingen die moeten worden terugbetaald. En gepasseerd in bijzijn van getuigen. Invuloefeningen. Maar als de klerken boterhammen eten slaat hij zijn vleugels uit. Zolang het duurt beweegt hij door de buurt. Is hij een stuurloos onderdeel. Een straatbeeld van een klein halfuur en het kan alle kanten op. Hij weet de weg terug. Een man die weinig geeft om wie de betere papieren heeft. Hij zal, zonder dat hij het aan voelt komen ruim twintig jaar rondwandelen en wachten, de handen in de zakken in gedachten, op een toevallige ontmoeting met zijn zoon. En zoals een gelovige verwachting alleen bij gratie van een zwak moment bestaat is hij één keer in plaats van wandelen gaan schaatsen achter het pand. Zwart ijs. Prachtig glad water. Een middagpauze lang zijn plicht verzaakt en vrij en lenig weggewaaid. Geschaterd. Zijn sigaretten en zijn bril achtergelaten, snelheid gemaakt. Zijn handen op zijn rug gehaakt en in een roes door een enorme acht gedraaid totdat de dansvloer kraakte: het werd tijd dat hij zijn nette schoenen aan ging doen. [pagina 3] [p. 3] De tandarts roept de zoon. Beschadigingen aan het gebit zijn misschien terug te dringen als hij zich haast. Het zweet staat in mijn kleren maar ik moet gaan. Ik zal de zere plek waar hij zijn hoofd bij schudt ver opensperren en zijn metalen ingreep accepteren. En zoals steeds, na zijn behandelingen bespringt mij buiten, bij het fietsenrek perfecte vreugde omdat ik tot ziens kan zeggen op dit volmaakt moment. Nooit is hij verder weg dan als ik net zijn deur achter mij dichttrek. Ik fiets in rechte lijn bij hem vandaan. Ik zing heerlijke woorden vol betekenissen die rechtstreeks uit mijn ingewanden opstijgen: krachttermen stromen langs mijn nieuwe vullingen terwijl ik dans op de pedalen. Dit is de stemming die ik nodig heb. Ik krijg de geest. Ik heb de mond vol nieuw materiaal. Er staat geschreven dat wanneer een man zijn vader tegenkomt, onaangekondigd, gewoon op straat, waar het toevallig lijkt, en zij elkaar verbaasd aankijken, dat dan de zoon is uitgegroeid. Hij kan niet meer terug. Iets tussen hen wordt afgerond. Het vroor niet, dus hij had geen schaatsen aan en ik was ver genoeg bij de praktijk vandaan om gekalmeerd te zijn. Ik zag mijn vaders rug honderden meters van kantoor verwijderd en ik was bezig om hem in te halen: terwijl hij zo zijn eigen dingen dacht kwam ik van achteren. Ik was op weg terug naar huis. Ik heb van mijn kant een gebaar gemaakt en ik ben bij hem op de stoep gaan staan mijn handen aan het stuur. Na al die jaren is het gelukt. Het evenwicht ontstaat. En dan pas komen de veranderingen. [pagina 4] [p. 4] In feite staan hier dus twee mannen, die ervaring hebben met extase. Ieder woord kan een ontploffing zijn. Ik kijk hem lachend aan en hij lacht terug. Zo is pas goed te zien wat er aan ons gebit verloren is gegaan. En vanaf hier rijzen vermoedens. Gissingen die nogal onbetrouwbaar zijn. Laten we eerst eens nagaan wat er daar gezegd moet zijn: iemand maakte beslist een opmerking over het toeval. Daarna kwam het weer vanzelf ter sprake. Vervolgens hebben zij elkaar op de gepaste wijze aangeraakt en misschien zijn er afspraken gemaakt. De zon scheen. Vrijwel zeker was het licht van ongekende kwaliteit. De mannen hebben zich niet groter voorgedaan dan nodig was in die omstandigheid. Zij hebben vast en ongehinderd door voorzichtigheid de situatie afgetast. Zij zijn elkaar bijzonder dicht genaderd. Hebben de tijd genomen. En hoogstens voor de zekerheid hun taalgebruik een heel klein beetje aangepast. Ik heb het later nagerekend. Als ik in mijn normale tempo verder ben gefietst en niet in wanhoop op de trappers heb gestampt om even nergens aan te hoeven denken; als vader rustig naar kantoor liep, als hij niet gehold heeft, jas naar achteren, als iemand die misschien nog een ramp voorkomen kan dan was hij net op tijd om te fungeren als luisteraar bij lezing van een testament van zomaar iemand. En precies op dat moment kreeg ik pijn in mijn bek. Nu kon ik merken dat mijn verdoving helemaal was uitgewerkt. Menno van der Beek (1967) is computerprogrammeur en dichter. Bundels: Vergezocht (1999) en Waterdicht (2002). Vorige Volgende