Het woord blijft steken in de strot
De nieuwe bundel van Koos Geerds opent en sluit met een gedicht dat dezelfde titel draagt als de bundel: Weerribben. Het openingsgedicht heeft wel iets weg van een informatiebord dat bij de ingang van een natuurgebied staat: ‘Welkom van voor- tot naseizoen [...] dwaal rustig van het pad [...] maar wees met sluitingstijd terug. Doe dan het hek weer dicht.’
De dichter, de beheerder van het taalreservaat, nodigt ons natuurlijk tegelijkertijd uit de bundel binnen te gaan. Zoals je het natuurgebied binnenwandelt ‘langs rietkraag, trekgat, wetering, / om rag en rat, roerdomp en ree’, zul je misschien de bundel lezen ‘om stilte die beweging is / om wat is losgeraakt van wat je zocht, / om wat zich aan de dag onttrekt.’ Blijkbaar gaat het Geerds niet om de dingen die bij de eerste aanblik al duidelijk zijn, het gaat hem om wat daarachter ligt.
Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik nooit de Weerribben heb betreden, maar ik kan mij voorstellen dat je hier een vennetje en daar een bosje ziet, hier wat watervogels, daar een aantal runderen. Zo bevat ook de bundel van Geerds hier wat diergedichten, daar een soort toegift op Staphorst, nu eens een rondeel, dan weer een rijmloos gedicht, gedichten die ongelijksoortig zijn van vorm en eerlijk gezegd ook van kwaliteit.
Bladerend door de bundel merk ik dat ik meer hou van de thematische bundels van Geerds. Waarschijnlijk vallen zwakkere gedichten in die bundels ook minder op, doordat ze een meerwaarde krijgen door hun context. Hier moeten ze het veelal alleen doen en dat valt niet altijd mee.
Meteen na het openingsgedicht plaatste Geerds het gedicht ‘Geboorte’: