Liter. Jaargang 5
(2002)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Bart Jan Spruyt
| |
[pagina 8]
| |
artikel voor Elsevier zou schrijven) hem ontving en met de lift naar Eliots werkkamer bracht. Van der Plas besprak zijn vertaling met Eliot en herinnert zich ‘de vriendelijke en hoofse, maar tegelijk afstandelijke’ houding van Eliot. ‘Ik was zeer onder de indruk’.
Op verzoek van uitgeverij Heideland stelde Van der Plas in 1962 een monumentaal deel over Eliot samen in de serie Pantheon van Nobelprijswinnaars. Hij bracht vertalingen van gedichten, toneelstukken en essays bijeen en schreef een uitvoerige inleiding. Halverwege de jaren zeventig kwam er opnieuw enige belangstelling voor Eliots werk. Herman Servotte vertaalde de Four Quartets, met geen hogere pretentie dan het toegankelijk maken van de Engelse tekst van Eliot. Johan Kuin promoveerde in 1975 op Eliots Aswoensdag, en publiceerde later bij Kok Agora vertalingen van ‘Tradition and the Individual Talent’ en ‘The Function of Criticism’. De Nijmeegse hoogleraar W. Bronzwaer verrichte prachtig werk door in 1983 alle bestaande vertalingen van gedichten van Eliot, met commentaar, en met een nawoord van Fens over Eliots invloed in Nederland, uit te geven, en in 1988 een interessante bundel studies over Eliot het licht te doen zien. Daarna is het weer een beetje stil geworden, al verschenen eind jaren negentig een vertaling van The Waste Land (door Jan Venderickx) en van de koren uit The Rock (door Jeroen Rummer).
Hier en daar duikt Eliot wel op in romans. Martha Cooley schreef in 1998 in The Archivist (bij Prometheus in Nederlandse vertaling verschenen) over een jonge dichteres die vanuit zeer persoonlijke vragen over bekering en identiteit toegang zoekt tot de correspondentie tussen Eliot en zijn mysterieuze vriendin Emily Hale, die hij oneervol afwees na de dood van zijn vrouw Vivien (die correspondentie bestaat inderdaad, maar ligt tot 2020 verzegeld achter slot en grendel ligt in de bibliotheek van Princeton University). In Nederland schreef Joke Hermsen een historische roman die zij situeerde in het milieu van de kunstenaars rond de modernistische Bloomsbury-groep, met een hoofdrol voor Tom Eliot (Tweeduister, 2000). In dit verrassend slecht geschreven boek poogt Hermsen de lezer tot de conclusie te dringen dat de keuze tussen Virginia Woolf en T.S. Eliot zonder meer in het voordeel van eerstgenoemde moet uitvallen. Eliot is de man die in het geloof vlucht om zijn mensenhaat en mislukte huwelijk te legitimeren; hij is een man van angst, een man van de dood. Hoofdpersoon Martha Thompson stort op een gegeven moment een vloed van verwijten over hem uit (p. 381): U koestert alleen maar rancune tegen het leven en daarom wentelt u zich in de haat; haat jegens vrouwen, jegens joden, jegens progressieven, jegens iedereen | |
[pagina 9]
| |
die anders is dan u. Maar het helpt allemaal niets. Het lucht niet op, het geneest niet. Het maakt het alleen maar erger, omdat u zelf de enige bent die u werkelijk uit de grond van uw hart haat. Daarom wilt u zo graag van uzelf verlost worden, maar tot het zover is, koestert u de dood, de zonde, de schuld en noemt dat geloven. Ik kan niets met zo'n pseudo-geloof. Het is gevaarlijke nonsens. Met die tendens is de roman van Hermsen een reprise van het invloedrijke toneelstuk Tom and Vive van Michael Hastings (1985), waarin Eliot wordt afgeschilderd als een sexueel gefrustreerde man, verslaafd aan de drank, godsdienstwaanzinnig, gewelddadig en antisemitisch. Een boek als dat van Hermsen en een stuk als dat van Hastings dragen daarmee de boodschap uit dat een hang naar traditie geen enkel perspectief biedt aan ‘de moderne mens’. ‘Far from being the impulse of life in death, but rather the will for death in life’ - zo wordt die hang volgens de Engelse filosoof Roger Scruton steevast getypeerd. Scruton is het daar niet mee eens. ‘For most significant artists [zoals Eliot - bjs] the problem of giving articulate voice to the modern consciousness was conceived as the problem of making that consciousness part of a tradition of artistic expression, and so bringing it back, by whatever complicated route, to the point where it might be understood.’ En dit proces, dat met verlies begint en met bewust onderzoek, eindigt in een ontdekking die de heelheid van de dingen herstelt.Ga naar eind2.
Nu het zo langzamerhand weer tijd werd voor hernieuwde aandacht voor Eliot - zeker in een christelijk-literair tijdschrift als Liter - leek het de redactie geen ongelukkige gedachte een themanummer over Eliot uit te brengen waarin deze vraag - de vraag naar de relatie tussen traditie en moderniteit, classicisme en romantiek, orthodoxie en subjectivisme - nadrukkelijk aan de orde komt. Niet dat alle bijdragen er even expliciet op ingaan, maar het aangedragen materiaal biedt in ieder geval voldoende stof om de bezinning op gang te brengen en te leiden. Roger Scruton schreef het grote openingsartikel, dat een goed overzicht van Eliots werk en ontwikkeling biedt. Dan volgen twee teksten van Eliot zelf: een vertaling van ‘Tradition and the Individual Talent’ - een sleuteltekst als het om de hierboven aangeduide vraagstelling gaat - en een geheel nieuwe en - denken wij - zeer geslaagde vertaling van de Four Quartets door Peter van Huizen. Michel van der Plas en Benno Barnard hebben hun stemmingen en indrukken vastgelegd tijdens hun reizen naar de plaatsen die de namen hebben gegeven aan de vier delen van Eliots Quartets. Een derde eliotist, Willem Jan Otten, levert een bijdrage met een essay over ‘The Journey of the Magi’. Petra Couvée schrijft over de receptie van Eliot in Rusland. Gecompliceerd was de relatie tussen Eliot en C.S. Lewis, het onderwerp van een volgend artikel. Geluk- | |
[pagina 10]
| |
kig wist George Harinck zijn nieuwe aflevering van ‘Betoverde herinnering’ ook binnen de thematiek van dit themanummer inhoud te geven.
Arend Smilde - die het artikel van Scruton en het essay van Eliot vertaalde - stuurde mij eens een e-mail waarin hij de ernst van Eliot contrasteerde met het onbekommerde van Theo Thijssen. Hij schreef het volgende: Wie ik ook steeds meer waardeer, dat is Theo Thijssen. Allereerst nog altijd om zijn perfecte woordkeus; maar moet je zien wat hij schreef in de jaren twintig, in de tijd toen Eliot worstelde met de ‘agonizing dissociation [...] between the sensibility of our culture and the available experience of the modern world’ (Roger Scruton): Als antwoord op die e-mail heeft het satirische gedicht ‘Chard Whitlow’ van Henry Reed aan het slot van dit themanummer een plaats gekregen. |