haal betekenis heeft. De hond die Govert koopt is een ‘verbindend object’ tussen Liedewij en hem, en bovendien hoopt hij ermee Minny thuis te houden. Liedewij wil hetzelfde door de voorkamer van hun huis voor Minny te bestemmen, maar dat kan niet omdat de kist met Indische herinneringen van Govert daar staat. Bovendien is de kamer somber doordat de twee zeer symbolische kastanjebomen voor het raam alle licht wegnemen. Zoals Govert over zijn borst wrijft vanwege de pijn daar (zijn verleden is ‘een brandmerk, een plek op zijn ziel’), zo heeft een van de twee kastanjebomen een voze, rotte plek. Et cetera. In het ideale geval rijmen al zulke gegevens op elkaar. Dat is Verweerd aardig gelukt. Maar in het ideale geval schrijf je ook gewoon een leesbaar en natuurlijk verhaal. Dat is Verweerd niet helemaal gelukt. Want die voortdurende, niet heel goed gemotiveerde aandacht voor die kastanjebomen, compleet met een moralistisch vertoog van een boomchirurg (75), maakt Wapenbroeders toch echt een beetje topzwaar. Lees mij symbolisch!, Ik ben literair!, glimlachen zulke bladzijden je toe. De argeloze lezer, voor wie er best een mus van het dak mag vallen zonder dat dat betekenis en consequenties heeft, moet echter wel concluderen dat óf Verweerd óf haar personages een obsessie met kastanjebomen hebben.
Zoals ik zei, Verweerd componeert goed. Floor en Govert, Liedewij en Roza, Minny en ‘de jongen’ in Indonesië - ze vormen een evenwichtige constructie. Mooi is ook dat de komst van ‘de jongen’ voor Floor een soort opheffing is van de wroeging over zijn verleden: hij schoot in Nederlands Indië een jonge inlander per vergissing dood. Floor ziet in de komst van de jongen de hand van God. Juist echter omdat ze haar verhaal doordacht heeft opgezet, is het jammer dat Verweerd stilistisch zo weinig te bieden heeft. Een gedreven slordigheid vind ik niet zo'n probleem. Bij Verweerd lijkt het echter meer een kwestie van onmacht dan van gedrevenheid. Ik zou hier een complete bloemlezing van wankele zinnen kunnen geven, maar ik volsta met een voorbeeld. Govert zoekt een hond. Hij wil die hond echter niet als kameraad, maar ‘hij zoekt een verbindend object. Een schakel waardoor de spanning thuis minder strak zal staan.’ (49) Jaja. Een schákel waardoor de spánning minder strák zal staan. Het wordt warempel bijna poëzie - maar wel nonsenspoëzie. Een beetje redacteur ziet dit soort zinnen toch ook staan?
Doordat Verweerd bepaald niet vanuit een overvloed schrijft, boeten sommige scènes ook aan zeggingskracht in. Tegen het slot bijvoorbeeld. Govert probeert daar - vergeefs - de Indische kist naar boven te brengen, het dramatische hoogtepunt van Wapenbroeders. Het is goed bedacht, ook met die Indische flitsen tussendoor, en het is ook niet echt slecht beschreven, maar een drama wil het voor mij toch niet worden. Dat mag uitbundiger allemaal, zintuiglijker, barokker. Verweerd redt het weliswaar, maar ze redt het af en toe maar net, en niet zonder kramp. Zou ze wat meer uit de losse pols (kunnen) schrijven, dan maakten dit soort scènes meer indruk, en dan kreeg misschien ook de humor een kans.
Ten slotte is er Minny, een personage wie - vrij naar Emants - geen bloed maar onverwoestbaar optimisme door de aderen vloeit. ‘Haar spirit en haar vriendelijke uitstraling maken haar toch mooi, al is het een andere schoonheid dan die [sic] daar gewoonlijk voor doorgaat. Wie Minny kent, moet wel van haar houden.’ (24) Ook dit is onmacht. Ik vermoed dat Joke Verweerd een erg goedhartig iemand is, die vaak dit soort zinnetjes over haar me-