Je kunt het niet verder bevragen, het zijn die rood
en groen gebloemde lichamen vol sussende woorden
het zijn die vrouwen in hun keukens vol warm brood.
Ze hebben dikke bovenarmen
kuiltjes in hun ellebogen
harde, rode handen
snoep en grote borsten voor het moegespeelde kind.
Hoeken zijn het waar je uit kunt rusten.
Om hen heen hangen mos en gladde paadjes
en de geur van zwartebessenstruiken.
Onder hun voeten kraakt oud hout.
Hoedsters zijn het van intense pijn eigenlijk liefde
waar de ziel in nood naartoe reist
opdat de hang niet over je ogen groeit
en het grote troosten kan beginnen.
[pagina 54]
[p. 54]
Natte, natte
Een oude moeder, een oude dochter traag
spreken de buiken, borsten wijzen de aarde
aan, hoe vaak raapten ze elkaar
op van de straat, lepelden elkaars
namen behoedzaam naar donkere vochtige ruimtes
naar binnen? Nu is ze dood. Je tong
tast langs je lippen, je slikt het zout
slurpt water, woede, je mond zuigt bitterzoet
snuffelt je neus langs haar geur
luistert je oor aan haar lawaai, kruisigt
je blik haar lichaam stuk. Nu ken je haar
nu gaat ze nooit meer over.
[pagina 55]
[p. 55]
Bij het schilderen van wenkbrauwen
Je duwt iets opzij, nog iets en daar heb
je het, een verhaal, loepzuiver geschilderd
van trage taal op een verfplank gestold, een palet
geen praatgraag landschap. Of: een beeld dat stof
steelt tot er geen excuus meer is voor
de rest van ons dan die zusjes wier zielen
nu in verf zijn gehouwen en die
toch vlinders bleven op je trillende schouder
zonder kwijt te raken onder je borende
blik. Let op, daar zit kwetsbaarheid
bij de mond glanst en rimpelt de verfhuid
als water bij avond. Ga nu dichter naar
die theatraal opgebouwde reeks vlekken
(vind ik van een onthutsende schoonheid)
voel hoe het ademen, bewegen gaat: een blik
laat een beeld geboren worden. Zo
wordt stof veroverd, flitsend langs bergruggen.
Voel het draaien, het rustig worden
neem het waar: het vallen in het beeld
het uitzicht, het ontsnappen van dochters.
[pagina 56]
[p. 56]
Zépherine drouhin
Roos, roze roos, doornloze roos
je stroomde door mijn aderen
totdat het donker werd, keek ik bij je
naar binnen
- mijn zingen lokte je -
Je keek door het raam
je bevrijdde jezelf toen ik even niet keek
in Porto, Braga en Mondim de Basto
- ik ving je blik niet -
Nu woeker je wild langs een dakrand
je ving mij niet toen ik viel
je sloeg je wilde takken niet om mij heen
toen ik mijn hand naar je uitstrekte
tegen de grond sloeg
roos bloedde.
Jane Leusink (1949) studeerde Nederlands en enkele jaren kunstgeschiedenis, is werkzaam bij een taaladviesbureau en is mede-eigenaar van een restaurant in Leens. Zij publiceerde gedichten in Poëziekrant, Noachs Kat en Liter. Haar eerste bundel zal verschijnen bij Mozaïek.