Koos van Zomeren
Zand uit zand
Ik denk aan Onze Lieve Heer in zijn knutselschuurtje, de man met de baard, met de goede bedoelingen. Vogels, mompelt hij, vogels - hoe ging dat ook weer?
Ik denk aan de mechanische arm van een speelautomaat op de kermis - onder de glazen stolp een greep naar dingen die toch altijd tegenvallen.
In dit verband ook wel: de armen van een verpleegster die onder een glazen stolp een baby verzorgt, de tastende gebaren van een technicus die onder een glazen stolp radioactieve voorwerpen behandelt.
Ik denk aan de waterpomptang, het bijvullen van de centrale verwarming, het verschuiven van de wasmachine, het trage uitvloeien van water over de keukenvloer.
En ik denk aan een andere tang, een tang met stevige heupen en een spitse bek, een bekje dat naar schier onbereikbare moertjes hongert, dat je in staat stelt met grove handen de meest delicate dingen te doen.
Of bij de tandarts.
Of in de stad - een eenzame, min of meer buitenlandse man met een happend instrument, bezig om afval van de bodem van het park te rapen, overbodig geworden papier, gekneusde blikjes enz.
Maar ik denk toch vooral aan de grijper van een dinosaurische machinerie die aarde uit de aarde delft, zand uit zand, lagen van het rulste geel, het vetste oker, blootgewoelde wanden, op een hoop gegooide geschiedenis.
Koos van Zomeren (1946) is romanschrijver en columnist. Meest recente roman: De man op de Middenweg (2001). In april verschijnt De clown die uit de lucht kwam vallen (columns over humor).