| |
| |
| |
Gerda van de Haar
In Croisets Lucifer viel God
Het eerste wat de toeschouwer bij Vondels Lucifer in de regie van Hans Croiset begin dit jaar te zien kreeg, was een engel plat op zijn buik, alleen nog met zijn hoofd buiten het doek, kijkend naar het publiek of ook naar beneden, de denkbeeldige orkestbak in. ‘Het tooneel is in den hemel’, maar de hemelvloer zit deze engel dwars. Hij wil naar beneden, loeren naar het Paradijs, waar de mens in onbegrijpelijke gelukzaligheid geniet van even onbegrijpelijke vruchten en ander paradijselijk plezier.
De engel, fraai gespeeld door Paul Hoes, draagt de naam Belzebub. Zijn companen heten Belial en Apollion. Alledrie zijn zij jaloers. Adam en Eva bezitten een lichaam - iets onvoorstelbaars voor een engel. Wat wil God toch met de mensen? Waarom verwent Hij ze zo? Het duurt niet lang, of Gabriël komt het uitleggen. God heeft besloten de mensen boven de engelen te verheffen. Ooit zal zelfs ‘het eeuwigh Woort, bekleet met been en aren’ (221) als rechter voor iedereen te zien zijn, gezag hebbend over engelen en mensen tegelijk. God zelf zal het menselijk lichaam aannemen.
Dat is teveel voor het drietal. Hun jaloezie wordt haat, met de bekende gevolgen: zij weten aartsengel Lucifer - die inmiddels ook op het toneel verschenen is - te overtuigen om hun leider te worden en er wordt in de hemel een heuse opstand georganiseerd, bedoeld om God van de troon te stoten. Maar aartsengel Michaël treedt op als veldheer voor de trouw gebleven engelen en weet Lucifer en zijn bende naar beneden te drijven, waardoor zij in vrije val ter aarde storten, aldaar meteen Adam meesleurend, het verderf in.
| |
Bijbel
Het is stof die in de protestantse catechese zo snel mogelijk wordt afgehandeld, met een zinnetje uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis (art. xii) en een enkele tekstverwijzing. Het is ook nauwelijks bijbelse stof. Wie denkt het verhaal van de gevallen engelen in Genesis terug te kunnen vinden, komt bedrogen uit. Slechts in 2 Petrus 2, 4 gaat het over engelen die gezondigd hebben en door God niet gespaard zijn maar aan de krochten der duisternis zijn overgeleverd om daar de dag des oordeels af te wachten en in de brief van Judas, hoofdstuk 6, zien we diezelfde engelen heel even terug: hun oorsprong ontrouw, vertrokken uit hun eigen hemels verblijf
| |
| |
en nu met onverbrekelijke boeien gevangen in de duisternis, wachtend op de grote dag.
Traditioneel werden steevast ook Jesaja 14, 12-15 en Ezechiël 28, 12c-15 gelezen als van toepassing op de val der engelen. Dat zijn twee triomfantelijke ‘klaagliederen’ over de val van de koning van Babel, respectievelijk van de koning van Tyrus. In de kanttekeningen van de reformatorische statenvertalers is daar echter niets meer van terug te vinden. Het adagium ‘sola scriptura’ noopte hen tot deze schrappartij, waardoor ook de passages in Openbaring over de val van Babel in reformatorische oren niet meer klinken naar een val van de duivel.
Ten slotte is er nog de mysterieuze plaats in het Evangelie naar Lucas waar Jezus opkijkt en ziet dat Satan als een bliksemschicht uit de hemel valt (10, 18). Die passage is gewijd aan de overwinning op Satan en vooral zijn principes. Het is zijn val in de tegenwoordige tijd: het kwaad dat wordt ontmaskerd.
| |
Vondel
Nu was de beroemde schrijver van het treurspel Lucifer, Joost van den Vondel (1587-1679), weliswaar doopsgezind geboren, maar op ruim vijftigjarige leeftijd toegetreden tot de katholieke kerk - of daarnaartoe teruggekeerd, zoals in een aantal door paters van verschillende orden geschreven literaire beschouwingen over hem te lezen valt. Vondel voltooide de Lucifer in 1654 en hij had er zonder twijfel óók polemische katholieke bedoelingen mee. Aartsengelen op het toneel, met de nadruk op beide zelfstandige naamwoorden: alleen een katholiek kon dat bedenken. Engelen zijn altijd meer katholiek dan protestants en het toneel duidt op kunstliefde die men in protestantse kring evenmin gemakkelijk opbracht. Vondels stuk werd dan ook al na de tweede opvoering verboden, waarna de tekst van het stuk herdruk op herdruk beleefde, totdat ook daar van hogerhand, onder druk van de predikanten Badius en Wittewrongel, een stokje voor gestoken werd.
Maar wat wilde Vondel precies? Zijn tekst is vaak gelezen als een politiek stemmenspel, waarin de taal van de opstand - in de Nederlanden bekend als Oranjetaal - in de mond van de protoduivel Lucifer werd gelegd. De Amsterdamse magistraten hadden dus wellicht ook politieke redenen om het stuk te verbieden. Rechtstreeks overgeleverd is de discussie helaas niet, maar het is niet onwaarschijnlijk dat men aanvoelde dat hier iets loos was. In meer recente neerlandistiek is deze lezing vaak in twijfel getrokken. Het wachten is nu op herleving van dit inzicht.
Hoewel de aanleiding tot Vondels toetreding hoogstwaarschijnlijk een huwelijksaanzoek was dat overigens niet succesvol was, is hij uiteindelijk met hart en ziel katholiek geworden. Behalve politiek-maatschappelijke consequenties had dit grote gevolgen voor zijn persoonlijke geloofsbeleving. Altijd al ging hij uit van Gods onvoorwaardelijke goedheid. Van de contra-remonstranten, die durfden uitgaan
| |
| |
van de mogelijkheid van verwerping in plaats van verkiezing, moest hij om die reden niets hebben. Pas toen hij katholiek werd, kon Vondel die goedheid gaan kwantificeren. Men leze zijn Altaergeheimenissen (1645) en het essay dat Frans Kellendonk eraan wijdde (Geschilderd eten, 1988). God die mens werd, de viering daarvan in de (transsubstantiële) eucharistie, waarin telkens opnieuw Christus' materiële aanwezigheid werd gesmaakt... Vondel kon er niet over uit.
Vondel noemt God in de Lucifer bij herhaling de Goedheid, en dat kan men als lezer, toeschouwer, regisseur of speler niet ernstig genoeg nemen. Men leze de tekst erop na: voor de auteur van dit stuk is God werkelijk de bron van al het goede, de instantie die alleen al door haar bestaan een vergevende en genadige blik op de werkelijkheid mogelijk maakt. Om die goedheid, gunst of genade te ervaren moet een mens naar Vondelse maatstaven echter wel een absoluut vertrouwen in de Goedheid hebben. God vergt onvoorwaardelijke toewijding. Vondel maakt van God een soevereine heerser - bijna even soeverein als de God die we kennen uit het contra-remonstrantse credo. Een mens die in opstand durft te komen is bij Vondel (alle opstandspsalmen ten spijt) altijd iemand die leentjebuur speelt bij de duivel.
| |
De tekst [1]
Dit alles maakt de Lucifer tot een bijzonder spannende tekst. Dat is raar, want het stuk bestaat strikt genomen geheel uit bodetaal: God verschijnt niet ten tonele, evenmin als de mens. De engelen moeten al het werk doen. Het uiteindelijke gevecht tussen Michaël en Lucifer maken we alleen in verslagvorm mee, wanneer Lucifers val al werkelijkheid is. Dat gevecht vond immers plaats beneden de toneelvloer en de eenheid van plaats van dit klassieke toneelstuk laat een toneelwisseling niet toe.
Vondel speelt een dubbel spel: het geding tussen Lucifer en God betreft de mens, maar de menselijke toeschouwer identificeert zich ondertussen met de tragische held Lucifer. Zijn opstand wordt namelijk dichtbij gebracht. Je kunt zijn woede en jaloezie heel goed meemaken.
Tegelijk is Lucifer zonder reden zo ontstemd. Vondel geeft Gods goedheid het volle pond. Het zijn slechts hoogmoed en afgunst die Lucifer tegenhouden. Wanneer hij de leeuw Hoogmoed en de draak Afgunst in toom had gehouden, had hij zich als vanouds in vertrouwen op God kunnen verlaten en was de tragedie niet doorgegaan. Vondel bouwt hier natuurlijk meteen een extra morele laag in.
Dit was de vraag waarmee ik naar de voorstelling ging: hoe kun je de twee polen van opstand en goedheid begrijpelijk en invoelbaar maken?
| |
De regie
Het moment dat Gabriël opkomt om helderheid te verschaffen over Gods plannen met de mensen, is de eerste manifestatie van de ‘partij’ van God. Het was even slik- | |
| |
ken: Rudolf Lucieer speelde een ironische Gabriël. Een schmierende, schijnheilige dominee.
En dat ging zo door: de beroemde rei ‘Wie is het, die zoo hoogh gezeten, / Zoo diep in 't grondelooze licht, / Van tyt noch eeuwigheit gemeten...’ (281-3) werd zonder merkbare overtuiging gezegd. Met een gelukzalige glimlach op de lippen, dat weer wel. Maar met de dreun van een aftelvers of de tafel van zes. ‘Een twee drie vier hoedje van papier’. De spelers zaten - welk een vondst - in de opstelling van het Laatste Avondmaal. ‘Der zonnen zon, de geest, het leven; / De ziel van alles wat ghy kunt / Bevroên, of nimmermeer bevroeden; / Het hart, de bronaêr, d'oceaen / En oirsprong van zoo vele goeden’ (291-5): het klonk allemaal nergens meer naar.
Een speler kan het publiek laten geloven in wat je niet ziet en zelfs in wat er niet is. De acteurs van deze Lucifer vonden het niet moeilijk om de vertegenwoordigers van het kwaad neer te zetten, de afgunst en de hoogmoed die onvermijdelijk tot geweld leiden. Maar het goede, dat lukte ze niet erg, laat staan de goedheid. Terwijl ik altijd dacht dat het kwade in de eerste plaats de afwezigheid van het goede is.
In interviews heeft regisseur Hans Croiset gezegd dat de merendeels jonge spelers de zaken van God alleen maar ironisch neer leken te kunnen zetten - het drong pas tot mij door toen ik het stuk gezien had. Maar Vondelliefhebber Croiset is toch lang genoeg regisseur om van zijn acteurs voor de duur van het moment geloof te vragen in wat zij spelen? En waarom laat hij Lucieer dan de rol van Gabriël doen?
| |
De tekst [2]
Om te zien wat het effect was van deze regie, moeten we eerst even terug naar de tekst.
In de Lucifer geeft de tragische held met zijn opruiende gevolg zonder mankeren God de schuld van wat zij als crisis ervaren. Waarom is Hij zo goed voor schepselen van het tweede plan? Het is de omgekeerde wereld! Vondel is het toevertrouwd om dat fenomeen plastisch neer te zetten.
Ondertussen zijn het wel de protoduivelen die zich in de omgekeerde wereld wanen. God weet wat Hij doet. De toeschouwer wordt geacht dat te begrijpen.
Degene die de schuld krijgt, moet vallen. Daartoe bindt Lucifer, de eerste onder de aartsengelen, de strijd aan met God en zijn veldheer Michaël. Maar de goedheid blijkt ook macht te hebben: Lucifer verliest. Deze koelt direct daarop zijn woede dan maar op Adam.
De trouw gebleven engelen schrikken daar hevig van, maar in Vondels tekst ontwaart de slotrei nog iets anders: ‘Wy tellen d'eeuwen, en het jaer, ja dagh, en uur, / Dat uw gena verschyn'; de quynende Natuur / Herstell', verheerelycke, in lichamen, en zielen; / Stoffeerende den troon, daer d'Engelen uit vielen.’ (2180-4)
Die engelen kunnen nauwelijks wachten tot de komst van Christus: een goed einde voor de menselijke toeschouwer, een meer dan tragisch slot voor Lucifer.
| |
| |
| |
De Lucifer gekanteld
Hans Croiset heeft een groot aantal klassieke regieën op zijn naam staan, waarvan een substantieel deel de Nederlandse Vondel-erfenis onder het stof vandaan haalt. Recentelijk werden Jeptha of Offerbelofte en Jozef in Dothan gespeeld. Ik vind het adembenemend om mee te maken hoe Vondels beeldende taal in postmoderne tijden klinkt. Maar de taal is natuurlijk niet genoeg. Ook het door Vondel verbeelde dilemma moet als het even kan tot leven worden gebracht. Jozef in Dothan was op zich al mooi verhaal genoeg om boeiend te kunnen zijn. In het geval van Jeptha vroeg Croiset Benno Barnard om een bewerking, die resulteerde in het stuk Jefta of Semitische liefdes (1998), waarin Vondels dilemma werd omgesmeed (zie Liter 1999/7, 27-44). Maar uit deze Lucifer, waarvoor in eerste instantie Benno Barnard als dramaturg zou optreden, is (met Barnard?) het dilemma definitief verdwenen.
De opstand krijgt geen tegenspel van de goedheid. De hele vertegenwoordiging van God is een ongeloofwaardige, slappe vertoning. Het blijft onduidelijk waarom Hij doet wat over hem wordt verteld. God is hier een schimmige despoot die alle touwtjes stevig in handen heeft en die orakelende ambtenaren op zijn onderdanen afstuurt. (Het lijkt nog het meest een parodie op bepaalde kerkelijke praktijken.) De opstand van Lucifer en zelfs zijn jaloezie en hoogmoed zijn hier van begin tot eind terecht, maar zijn ondergang geenszins. Want wie is hier nu goed en wie de kwade genius?
Vondel speelt in zijn tekst eindeloos met de begrippen hoog en laag. Hij maakt met zichtbaar genoegen gebruik van schijnbare tegenstrijdigheden. Het heilgeheim bestaat voor hem uit heilige dubbelzinnigheid. Dat blijkt nog eens uit zijn slotregels, waarin hij Lucifer bij monde van de rei laat toezien hoe deze met zijn val en wraakactie netjes plaats heeft gemaakt voor de mens op de hemelse troon. Maar hoewel Vondel het evenwichtsspel tussen goed en kwaad en tussen betekenis en schijn grondig beheerste en wist van de ongewilde effecten waartoe een taalspel leiden kon (voor je het weet speel je de duivel in de kaart), zou hij wellicht toch een beetje opgekeken hebben van de manier waarop men alles nog eens kan laten kantelen door God af te laten gaan. Dat dat weinig drama oplevert, maar welbeschouwd alleen een statisch verhaal over een mislukte opstand, zou de schrijver minder hebben verbaasd. Een wereld zonder God? Die stort in als een plumpudding.
| |
Lucifers beschermengel
Hans Croiset laat zijn spelers zestig regels voor het einde stoppen bij een eerdere reitekst: ‘... och och, de mensch waer nutter noit geschapen. / Dat leert zich aen een vrucht, een' mont vol saps, vergapen’ (2118-9). Dat slot spoort weliswaar met de jaloerse beginscène waarin de engelen Adam en Eva de appels uit de mond kijken en eveneens met Vondels nadruk op de mens in deze engelentragedie, maar het kapt
| |
| |
ook een aantal dingen af, zoals het verslag van de zogeheten moederbelofte die God de mensheid doet (er zal een redder geboren worden, die weliswaar belaagd zal worden door het kwaad maar er tevens het uiteindelijke tegenwicht tegen bieden zal), de verdrijving van de mens uit het Paradijs en de opsluiting van Lucifer in de afgrond met zijn zeven onverdraaglijke plagen; en niet te vergeten de genoemde slotrei vol dramatische ironie: ‘Stoffeerende den troon, daer d'Engelen uit vielen’.
Vondels supralapsarisch gedachte heilgeheim is weg, de dramatische handeling heeft haar diepere zin verloren, de uitroep ‘Adam is gevallen’ is bepaald geen donderslag meer - de opvoering als geheel was tamelijk teleurstellend. Maar verveeld heb ik me niet. De zeventiende-eeuwse taal is in uitgesproken vorm nog mooier en ook gemakkelijker te volgen dan de geschreven tekst. En minstens twee hoogtepunten uit het stuk kwamen ook in deze regie goed uit: behalve de genoemde jaloerse beginscène is dat het vierde bedrijf, waarin de tragische held Lucifer bijna wordt verleid zijn verzet op te geven.
Aartsengel Lucifer wordt aan het twijfelen gebracht door zijn beschermengel (!) Rafaël, hier een overtuigende rol van Niels Croiset, die in alle toonaarden smeekt: ‘Vorst Lucifer, verschoon / U zelven’ (1572/3). Deze speler was de enige die als vertegenwoordiger van God in zijn rol zat en aan Barbara Pouwels als Lucifer het tegenspel kon bieden dat haar rol verdiende - wat prompt haar spel ten goede kwam. Zodat een deel van zijn missie toch nog slaagde.
Joost van den Vondel, Lucifer. Treurspel (1654). Geciteerde tekstuitgave: N.C.H. Wijngaards, Zutphen z.j., Klassiek Letterkundig Pantheon 8; verwezen wordt naar regelnummers. |
Bij Het Toneel Speelt te Amsterdam is een fraai uitgegeven herspelde tekstuitgave van de complete Lucifer te bestellen door f 19,50 over te maken op bankrek. nr. 49 47 75 165 o.v.v. ‘Lucifer’ en adresgegevens. |
In Trouw van 26 januari 2001 verscheen een analyse van de tekst. |
Lucifer in de regie van Hans Croiset bij Het Toneel Speelt werd opgevoerd van donderdag 25 januari 2001 tot en met 23 maart 2001. Gespeeld door Barbara Pouwels (Lucifer), Paul Hoes (Belzebub), Rudolf Lucieer (Gabriël), Niels Croiset (Rafaël), Anke Engels (Michael), Judith Linssen (Belial), Marcel Ott (Apollion), Esmé Wekker (Uriël), Fransje Boelen, Joost Claes, Sijtze van der Meer, Irene Slotboom (rei van engelen, de luciferisten); decor en licht Reinier Tweebeeke, kostuums Rien Bekkers. |
Gezien op maandag 12 maart te Utrecht. |
Gerda van de Haar (1965) studeerde Nederlands, schrijft over literatuur in o.a. Wapenveld en Centraal Weekblad en werkt als redacteur bij Boekencentrum uitgevers.
|
|