| |
| |
| |
Tim H. Hulzebos
Jochen Klepper, christen in crisistijd
Nog geen zes regels telt de informatie over de Duitse dichter en romanschrijver Jochen Klepper (1903-1942) achterin het Liedboek voor de kerken. Die korte tekst vat een kort, dramatisch leven samen: ‘Stelde zich in dienst van de christelijke pers en radio. Leefde na 1933 als dichter en schrijver in Berlijn. Door de steeds sterker wordende druk van de Nationaal Socialisten, tengevolge van zijn huwelijk met een Joodse vrouw, in de dood gedreven. Overleden in 1942 te Berlijn.’
Het Liedboek heeft twee gezangen van Klepper opgenomen. Het eerste (130) is een adventslied in een vertaling van J.W. Schulte Nordholt.
De nacht is haast ten einde,
Het tweede (155) is een kerstlied, vertaald door Ad den Besten en gebouwd op een tegenstelling.
De hele wereld baadt in licht.
Maar U wacht nu reeds het gericht.
Uw eenzaamheid wendt niemand af.
Vlakbij uw kribbe gaapt het graf.
Het leven van Klepper was een bedreigd bestaan: door een zeer negatief vaderbeeld, door de revolutie en de vestiging van de Republiek van Weimar, door de inflatie, de opkomst van Hitler, zijn huwelijk met een jodin en de breuk met zijn familie. Hoewel hij in zijn geschriften de mensen steeds bemoedigde, heeft hij uiteindelijk zelf de hoop op leven en vrede opgegeven. Hij verzamelde tot het laatst een vriendenen kennissenkring om zich heen, maar eindigde met alleen God als Vriend, die zijn hopeloosheid droeg.
| |
| |
| |
Jeugd
Klepper werd geboren op 22 maart 1903 in Beuthen aan de Oder (nu Polen), vlakbij Auschwitz. Hij was afkomstig uit een christelijk, burgerlijk en vaderlandslievend milieu. Tragisch klinken achteraf de woorden die hij als kind schreef: ‘Later wil ik graag kunstenaar worden en niet lijden.’
Zijn vader was pastor van de Evangelische Kirche in een grensgebied (Silezië) waar sterk Duits-nationale gevoelens leefden. Jochen zelf kreeg de hierbij behorende ideologie met de paplepel ingegoten, zeer tot zijn schade zoals later zou blijken. Moeder, kunstzinnig van aard, voelde zich aangetrokken tot het theater. Als kind was Jochen overgevoelig, bovendien lichamelijk zwak door astma-aanvallen. Hij bleef thuis tot het 4e gymnasium-jaar; zijn vader gaf hem les, zijn moeder legde hem in de watten. Een sterke moederbinding ging gepaard met een diepe antipathie tegen zijn vader. Van 1917-1922 zat Klepper in Glogau op het gymnasium. Van zijn klasgenoten zou later meer dan de helft zelfmoord plegen.
| |
Frans Erich Fromm
Jochen bewonderde sterke persoonlijkheden: Frederik de Grote, Hindenburg, Napoleon, Goethe, Rilke, Heine, Michelangelo. Toen hij als pleegzoon in huis woonde bij zijn leraar Frans Erich Fromm, raakte Jochen gefascineerd door diens mannelijke optreden. Tussen Fromm en Jochen ontwikkelden zich homo-erotische contacten. Pas toen Jochen al lang theologiestudent was, zegde hij de vriendschap met deze naijverige, anti-semitische leraar op. Als student organiseerde hij feestelijke studentenbijeenkomsten op zijn kamer, waar hij zijn eigen gedichten voordroeg. Het was fin de siècle-poëzie à la Rilke, lyrisch en vermengd met romantiek en mystieke gevoelens. Ook trad hij op als toneelspeler bij studentenfeesten.
Op den duur konden de (religieuze) kunst en poëzie Klepper meer bekoren dan het theologisch-wetenschappelijk onderzoek. Toen bovendien door de inflatie het ouderlijk kapitaal weggesmolten bleek te zijn, brak Jochen zijn theologiestudie af. Hij kwam terecht in een levensbedreigende zenuw-crisis met zware hoofdpijnen, angstdromen, hallucinaties en hysterie, die hem volledig uit het lood sloegen. In zijn onuitgegeven toneelstuk Der eigentlichen Mensch schreef hij in die tijd: ‘Zelf-moord van de ten diepste beangstigde mens is te vergeven.’
Om zich van een inkomen te verzekeren, schreef hij artikelen in vroom-conservatieve kerkstijl over huwelijksproblemen en zondagsheiliging, waarin hij de bijbel en Luther aanhaalde. Dit, terwijl hij zich in Der eigentlichen Mensch had laten kennen als man van de wereld, die gek is op Parijs met al zijn uitwassen. Zijn mening over zelfmoord veranderde in deze periode. Hij vond nu dat het een in elk opzicht onvergeeflijke zonde was, een zonde tegen de Heilige Geest.
Om meer naamsbekendheid te krijgen, werd hij omstreeks 1928 medewerker van
| |
| |
het nogal traditioneel ingestelde tijdschrift Eckart, dat o.a. het protestants-christelijk volksdeel bekend wilde maken met actuele literatuur van Werfel, Döblin, Jünger e.a. Verder verzorgde Klepper een boekenuur voor de Silezische radio. Hij telde veel vrienden onder links-georiënteerde joden en werd lid van de Duitse socialistische partij spd.
Voor de bevriende joodse schilderes Käthe Marcus schreef hij het gedicht ‘Der Dichter’, met als slotstrofe:
Mein Leben ist in sich geschlossen
und nur noch mit sichselbst befaszt.
In meiner Kreise, unverdrossen,
trag ich der anderen Menschen Last.
Is er in dit gedicht nog sprake van een soort introverte burgerlijkheid, vijf jaar later vertoonden zijn gedichten een hang naar helderheid en duidelijkheid, een afwijzing van het isolement, dit onder invloed van zijn nieuwe levensgezellin.
| |
Hanni Stein
Vanaf 1929 was hij huurder in het huis van de 39-jarige Hanni Stein, een weduwe van een advocaat met twee dochters van zeven en negen jaar. In de familie Klepper bestond grote aversie tegen de omgang van Jochen met deze joodse vrouw. Wellicht kwam de haat voort uit de negatieve gevoelens van een voorheen gegoede Duitse familie tegenover de afhankelijkheid van joods kapitaal. Hun huwelijk in 1931 noemde Klepper: de redding van twee vereenzaamde zielen. Hij schreef: ‘Was Hanni niet in mijn leven gekomen, dan was ik gek geworden.’
Vanaf 1929 verschenen er steeds vaker krantenartikelen van Jochens hand over kunst, theater, variété en mode. Het lukte hem echter niet zijn roman-manuscript De grote directrice, met als hoofdthema ‘uitverkoren en verworpen’, aan de man te brengen. Evenals bij Klepper is er bij de hoofdpersoon van dit boek een vlucht uit de werkelijkheid. In zijn manuscript schreef Klepper: ‘Iedere mens is als een willoze drager van levensmachten, ideeën en een door God bestemd noodlot, in welk systeem hij geboren wordt.’ Tussen het gevoel van onmacht en de wil zit een discrepantie, die volgens Klepper door aanpassing aan de gegeven ordening en innerlijke vrijheid te overbruggen is. Deze stelregel heeft tot het einde zijn leven beheerst: hij heeft zich aangepast tot er niets meer aan te passen was.
| |
Berlijn
In 1931 gelukte het Klepper in Berlijn aan de slag te komen bij gespecialiseerde tijdschriften met artikelen over hoorspel en drama, en bij de Berlijnse Radio Omroep
| |
| |
met programma's over kunst en kunstenaars. Dankzij Hanni's geestelijke steun slaagde hij erin de slechte relatie met zijn ouders te verwerken.
Al bleef hij in z'n hart sociaal-democraat, met liefde en bewondering voor Zola en Balzac, toch verwisselde Klepper in deze tijd links (spd) voor rechts (nationaal-conservatief). Hij voerde veel gesprekken met Hanni over godsdienst en over hun vlucht in het burgermansleven.
In 1933, het onheilsjaar waarin Hitler Reichskanzler werd, verloor Hanni een deel van haar vermogen aan de nazi's, werd Jochen bij de radio ontslagen en hing boven hun gemengd-joodse huwelijk de dreiging van een ontbinding. Klepper raakte in een diepe crisis. De drang naar zelfmoord kwam weer op. Zijn mening was opnieuw gewijzigd: zelfdoding viel onder de vergeving, als alle andere zonden. Hij dichtte:
Ohne Gott bin ich ein Fisch am Strand,
ohne Gott ein Tropfen in der Glut,
ohne Gott bin ich ein Grass im Sand
und eine Vogel, dessen schwinge ruht.
Wenn mich Gott bei meinen Namen ruft,
bin ich Wasser, Feuer, Erde, Luft.
Lyrische geloofsgedichten als deze, zijn dagboek, zijn tuin, zijn gezin hielpen hem over zijn depressies heen.
| |
Der Vater
Kleppers novelle Der Kahn (1933) kreeg gunstige kritieken. Het verhaal gaat over een groep werkloze artiesten die de teloorgang van een wereld meemaken.
In het spanningsveld tussen kunst en geloof kwam bij Klepper de vraag op: mag ik protestants dichter en schrijver zijn, kan ik dat waarmaken? In 1933 begon hij aan een nieuw boek, Der Vater. Hij werkte er twee jaar aan. Het werd een historische roman over Frederik Willem i van Pruisen. Klepper wilde ‘bijbeluitleg geven door het vertellen over een mensenleven.’ Als motieven gaf hij: het schrijven diende als compensatie voor zijn ‘uitschakeling’, hij was op zoek naar gelijkgezinde voorvaderen en hij wilde zijn negatieve ervaringen met zijn eigen vader verwerken. Klepper verhief in zijn boek de verlichte despoot Frederik Wilhelm tot knecht van God en Vader des Vaderlands, die zijn kinderen (de onderdanen) tot de plicht van het geloof dwong, waarbij hij autoriteit had over gezin, familie, staat en kerk. In september 1936 verscheen Der Vater. In de Duitse literatuur van zijn tijd zag Klepper een tendens die zich tegen het heersende systeem keerde, en dat stemde hem hoopvol, ook wat betreft de ontvangst van zijn boek.
| |
| |
Reinhold Schneider schreef bij de verschijning van Der Vater: ‘Klepper heeft de koning in 't hart gekeken als niemand eerder.’ Een Duitse krant oordeelde: ‘Een ontroerend, oer-Duits volksepos, dat iedere volksgenoot vandaag, morgen en altijd aangaat.’ In het eerste kwartaal van 1937 werden er 5000 exemplaren van Der Vater verkocht. Zelfs Göring ontving het. Klepper hoorde, tijdens een bezoek aan de vrouw van keizer Wilhelm in Doorn, dat haar man Der Vater las. (In 1939 zou zij, zonder succes, haar invloed aanwenden voor emigratie naar Holland van het gezin Klepper.) Er kwam zelfs een opdracht voor Klepper een filmscenario van de roman te schrijven. Vanuit Holland bereikte hem het bericht, dat men Der Vater daar wilde uitgeven; hij ontving twee proefhoofdstukken van zijn boek in vertaling, maar daar bleef het bij. In de herfst van 1939 waren er 30.000 exemplaren gedrukt. In 1941 liep de oplage van Der Vater op tot boven de 100.000.
| |
Literatuurkamer
Omdat Klepper geen oppositie tegen de staat wilde voeren en wilde blijven publiceren, tekende hij in 1934 de loyaliteitsverklaring en werd daarmee opgenomen in de Reichsschriftungskammer. Uit de kring van het literair tijdschrift Eckart kwam in die tijd een groep redacteuren voort, die, gedwongen door de geringe speelruimte van de nazi's, de blik op vroeger richtte, op Luther en zijn godsdienst. Klepper raakte er ook bij betrokken, evenals Ihlenfeldt, Braun, Schneider en R.A. Schröder. Vanuit deze bent ontstonden nieuwe impulsen voor kerkliederen. Samen met Schröder was Klepper de belangrijkste vertegenwoordiger van deze vernieuwingsbeweging van het Duitse kerklied in de jaren dertig. De groep werkte ook aan een bloemlezing van lyrische gedichten van christelijke aard.
De steeds doorgaande isolering van joden in bedrijf en gezin schokte Jochen en Hanni. Goebbels stond een bestaansvernietiging voor die mensen niet neerknalde, maar in de armen van zelfmoord dreef.
In 1935 verhuisde het gezin Klepper in Berlijn naar een nieuw huis in de wijk Südende. Het was voor Klepper de ‘pastorie’ van zijn dromen. Maar er was grote innerlijke onrust: ‘Satan trekt aan me met geweldige banden, met Christus ben ik slechts door een dunne draad verbonden.’
In 1936 schreef Klepper enkele sonnetten over de Olympische Spelen die in augustus in Berlijn werden gehouden. Hij zag als komende catastrofe de nu wapperende vlaggen als lijkwaden van hen die ten strijde trekken. Bij de anti-nazi-gezinde wijkdominee Kurzreiter vond Klepper steun, evenals bij zijn historische vaders Luther en Frederik Wilhelm, die ook beiden leefden in het aangezicht van komende catastrofen, en het toch met Gods hulp uithielden.
Bij Hanni merkt hij interesse op voor bijbel en gezangboek. De beide dochters Brigitte en Reni gaven niet zoveel om de christelijke of joodse godsdienst. Uit de
| |
| |
kersttijd van 1935 stamde Kleppers avondmaalslied. Er kunnen parallellen getrokken worden tussen dit lied en Liedboek-gezang 155. In beide wordt de verbinding kribbe/kruis gelegd:
Und über deiner Krippen schon
zeig uns dein Kreuz, o Menschensohn.
Op 27 maart 1937 werd Klepper vanwege zijn gemengde huwelijk uit de Literatuurkamer gezet. Harald Braun schrijft een brief aan de president ervan, om voor Klepper een uitzondering te maken, want wie geen lid was mocht niet publiceren.
In juni 1937 hoorde Klepper dat zijn uitsluiting uit de Literatuurkamer was opgeschort, en hij maakte plannen voor Das ewige Haus, een boek over Luthers vrouw Katharina van Bora. ‘God,’ schreef hij in zijn dagboek, ‘laat me over mijn land en zijn kerk schrijven. Alleen het boek dat heil zoekt in de kerk houdt stand.’
Tegen Kerst 1937 schreef Klepper het lied dat wij kennen als Gezang 130:
Die Nacht ist vorgedrungen,
der Tag ist nicht mehr fern.
Hij zond het als kerstgroet aan vrienden. Zijn vriend Herbert Poekhau nam het op in zijn kerstpreek. Begin 1938 schreef Klepper in zijn dagboek: ‘God heeft in het oude jaar zijn nieuwe lied gegeven. Dat moet nu geloofd worden.’
In januari 1938 verbood de Literatuurkamer hem nog gedichten te publiceren, onder het mom: ‘zijn houding tegenover Christus is te deemoedig’. Later bleek toch weer publicatie mogelijk en Ihlenfeld stelde voor Kleppers kerkliederen te bundelen. Klepper schreef een nieuw avondlied:
Ich achte nicht der künftigen Angst.
In de zomer van 1938 verscheen zijn veel geprezen bundel Kyrie, grotendeels gebaseerd op teksten uit Jesaja en de Psalmen. Kleppers over 't algemeen zeer bijbelse teksten zijn hierin op sterke wijze met het Oude Testament verbonden. Een jaar later waren er al 6000 exemplaren van verkocht.
| |
Komm Tröster
Na de Kristallnacht, 10 november 1938, viel het Klepper op dat de kerken zich stil hielden, ook Die bekennende Kirche. Deze teleurstelling kwam hij, aldus zijn vriend Schneider, nooit te boven.
| |
| |
Op 18 december 1938 werd Hanni gedoopt en het huwelijk kerkelijk ingezegend, zeven jaar na het burgerlijk huwelijk. Met Kerst ging het hele gezin naar de kerk. Tijdens dit kerstfeest werden Kleppers liederen gezongen in de Nicolaikerk te Potsdam. Zijn avondgebed uit Kyrie werd in een Zwitsers gezangboek opgenomen.
In april 1939 gelukte het Brigitte, Hanni's oudste dochter, naar Londen te emigreren. Begin 1940 trad Reni, de jongste dochter, uit de joodse gemeente en liet zich dopen. Bij haar eerste avondmaalsviering schreef Klepper voor haar - ze werd bedreigd met deportatie - een lied:
Nun sich das Herz von alles löste,
was es an Glück und Gut umschlieszt,
komm Tröster, Heiliger Geist, und tröste,
der du aus Gottes Herzes flieszt.
Begin juni 1939 hoorde Klepper dat Martin Niemöller zijn Der Vater in de cel las. Kort daarop dichtte hij zijn ‘Trostlied am Abends’:
In jeder nacht, die mir umfängt
darf ich in Deine Arme fallen,
und Du der nichts als liebe denkt,
wachst über mir, wachst über allen.
Du birgst mich in der Finsternis.
Dein Wort bleibt noch im Tod gewisz.
| |
Oorlog
De kunst in Duitsland kwam steeds meer in het teken van nazi-propaganda te staan. Klepper zelf voelde zich in een hoek gedrukt. Toen brak met de inval in Polen op 1 september 1939 de Tweede Wereldoorlog uit.
Op 12 september 1939 schreef Klepper in zijn dagboek: ‘Wat wil God mij geven door dit (straf)gericht en deze beproeving?’ Hij trok zich in huiselijke kring terug.
Op 9 februari 1940 ontving hij pastor Gollwitzer uit Dahlem op de thee. Klepper wilde van binnenuit de oude kerk steunen, Gollwitzer was lid van Die bekennende Kirche, maar het was ‘ondanks alles wat ons scheidt een positieve ontmoeting,’ schreef Klepper. Gollwitzer vond dat Klepper door zijn te nationalistische visie te weinig kritiek had op de verhouding tussen kerk en staat. Maar toen een leider van de Hitlerjugend Klepper vroeg om mee te werken aan de uitgave van Der Führer und der Soldat, weigerde hij. ‘Hoe kan iemand als ik zich beschikbaar stellen voor een instantie die meewerkt aan de vervolging van zijn vrouw en kinderen?’ Tegelijkertijd zag hij collaborateur Pétain als een vader voor Frankrijk, dat trotse land dat terecht zo gestraft was.
| |
| |
| |
In dienst
In december 1940 werd Klepper onder de wapens geroepen. Hij beschouwde het heel nationalistisch als ‘dienst met God aan zijn zijde voor “koning” en vaderland.’ Tien maanden lang hoorde hij bij Hitlers cohorten. Hij bracht het tot krijgs-croniqueur bij een bevoorradings-divisie en stuurde zijn verhalen naar Eckhart. Ze waren met hun krijgshaftige taal literair beneden zijn niveau. De veldtochten brachten hem in Polen, op de Balkan en via Bulgarije raakte hij betrokken bij de gevechten tegen de Sovjet-Unie.
Als schrijver van Der Vater werd hij gewaardeerd door de officieren van zijn eenheid. Door zijn dienstnemen dacht hij zijn vrouw en dochters te kunnen vrijwaren van allerlei nieuwe beperkende maatregelen, maar Hanni geloofde dat hij zichzelf alleen maar in gevaar bracht. Klepper werd in oktober 1941 oneervol uit dienst ontslagen: wegens het ‘niet waard zijn om zijn land te verdedigen,’ vanwege zijn verkeerde huwelijk, zijn Mischehe.
Leefden de Kleppers bij het begin van de oorlog nog tussen hoop en vrees, na Jochens terugkeer was er alleen maar meer vrees voor de toekomst. De beperkende maatregelen voor de joden waren in een cruciale fase gekomen: hun deportatie was in volle gang.
| |
Het einde
Het stond voor het echtpaar Klepper vast, dat ze bij gedwongen scheiding niet verder wilden leven. Ze erkenden de daad van zelfdoding weliswaar als ongehoorzaamheid tegen God, maar niet als zonde tegen de Heilige Geest.
Om Reni wat meer zekerheid te verschaffen ging Klepper op bezoek bij minister van binnenlandse zaken Frick. Deze berichtte hem dat Reni niet onder de maatregelen van het evacuatie-programma (!) viel. Op 17 november 1941 schreef Klepper: ‘Voor 't geval dat Reni gedeporteerd zal worden, zullen we ons drieën met gas om het leven brengen.’ Ze hielden zich nu vooral bezig met Reni's emigratie naar Zweden of Zwitserland en met wijzigingen in het testament, in geval van zelfmoord.
Alle wederwaardigheden beschreef Klepper zo goed en zo kwaad als het ging in zijn dagboek: ‘Aan verdere literaire arbeid valt nauwelijks meer te denken.’ Vanuit Breslau hoorde hij dat de predikante Käthe Staritz (die met hem theologie had gestudeerd) was opgepakt en naar Ravensbrück gezonden. Ze hoorde bij Die bekennende Kirche en had het vervolgen van christen-joden aan de kaak gesteld. Klepper oordeelde, heel passief: ‘Ze heeft ingegrepen in Gods leiding over ons leven.’
Begin december vernam Klepper dat de Zweedse regering een inreisvisum voor Reni af wilde geven. In een gesprek met Eichmann (!) bleek hem dat deze haar geen uitreisvisum verleende. Ook hoorde hij dat de nazi's van plan waren gemengd ge- | |
| |
huwden dwangscheidingen op te leggen, waarbij de joodse helft zou worden gedeporteerd. Het gezin Klepper was, zowel figuurlijk als letterlijk, op een doodlopend spoor beland.
Aangrijpend zijn Kleppers woorden, geschreven op 10 december 1942, waarmee zijn dagboek eindigt: ‘Wir sterben nun, ach auch das steht bei Gott. Deze nacht zal ons gezamenlijk de dood indrijven. Boven ons staat deze laatste uren het beeld van de zegenende Christus, die voor ons strijdt. In het zicht hiervan eindigt ons leven.’
Met zijn drieën zijn ze naast elkaar begraven op het kerkhof van de Evangelische Kirche van Nicolassee te Berlijn.
De nacht voor Jochen Klepper en de zijnen was voorbij.
| |
Literatuur
Rita Thalmann: Ein Leben zwischen Idyllen ind Katastrophen. Gütersloh 1997. |
Jochen Klepper: Unter dem Schatten deiner Flügel; aus den Tagebüchern der Jahre 1932-1942. München 1983. |
Een compendium van achtergrondinformatie bij de 491 gezangen uit het Liedboek voor de kerken. Amsterdam 1977. |
Tim H. Hulzebos (1942) was werkzaam in het basisonderwijs en publiceerde artikelen in o.a. hn-magazine, Friesch Dagblad en VrijZicht.
|
|