| |
| |
| |
Hans Werkman
Dingeman van der Stoep (1906-1997)
Toen Dingeman van der Stoep een jongetje was, bedacht hij dat er 's nachts een engel op het dak van hun huis waakte. Hij haalde de herinnering eind 1996 op in de laatste jaarlijkse kerstgroet die hij zijn familie en vrienden stuurde en die eindigde met:
De engel die op 't dak neerstreek
(was het alleen maar fantasie?)
misschien is ze ook de engel die
de veerman wordt bij de oversteek.
De oversteek voltrok zich enkele weken voor zijn 91e verjaardag. Hij had een leven gehad van spijbelaar tot directeur van een uitgeversconcern en romanschrijver.
| |
Jonge jaren
Dingeman van der Stoep werd op 17 september 1906 geboren in Berkel & Rodenrijs. Hij groeide op in een groot en hecht gereformeerd tuindersgezin (hij was de oudste zoon van acht in leven gebleven kinderen; twee stierven jong). Zijn voorlaatste roman Voeten in de aarde (1980) geeft een mooie verbeelding van zijn jongenstijd in de Oude Leede onder Pijnacker, waar zijn vader in 1912 een tuinderij kocht. ‘De Slootwegjongen’ in deze roman is voor negentig procent de jonge Dingeman, een puber die in een identiteitscrisis de waarheid aftast van het geloof zoals zijn ouders dat beleden. Thuis heerste een sfeer van liefdevolle ernst. Zijn vader - een oprechte en hardwerkende man - voedde zich geestelijk met de boeken en bladen van Abraham Kuyper, was vele jaren ouderling en een tijdje wethouder voor de Anti-Revolutionaire Partij in Pijnacker.
Na de lagere school in Berkel bezocht Dingeman het Marnixgymnasium in Rotterdam, met het doel op den duur dominee te worden. Maar hij was ‘lui en snel afgeleid’ en spijbelde veel. Na drie jaar ging hij van school en werd typografisch volontair op een drukkerij in Schiedam. Weer drie jaar later verkocht zijn vader uit pure angst om schulden te maken - die hij niet had - de tuinderij en verhuisde met het gezin naar Sommelsdijk op Overflakkee om vertegenwoordiger te worden voor drukkerij Boekhoven. Dingeman, inmiddels achttien jaar, ging mee als zetter bij
| |
| |
dezelfde firma. Zijn vader had later een kantoorboekhandel in Sommelsdijk. Een van de huisvrienden was Karel van Spronsen, redacteur van De Maas- en Scheldebode, die onder de naam Rudolf van Reest een reeks romans en de eerste biografie van Colijn schreef. Voor De Maas- en Scheldebode schreef Van der Stoep zijn eerste reportages en in diezelfde tijd verschenen zijn eerste verhalen in De Spiegel. Weekillustratie voor het christelijk Gezin.
's Avonds volgde Dingeman cursussen, zodat hij in 1926, twintig jaar oud, aangenomen werd als journalist bij de christelijke Nieuwe Leidsche Courant. Leiden was dus zijn volgende woonplaats. In 1931 trouwde hij met Elisabeth Jacomina (Bep) Deijs. Ruim tien jaar woonden ze in Leiden en daar werden vijf van hun zes kinderen geboren.
De Nieuwe Leidsche was een van de eerste kranten die door de Duitsers verboden werden, in 1941. Bert Bakker, uitgever bij Daamen in Den Haag, wilde Van der Stoep toen graag hebben als redacteur. Ze kenden elkaar uit de protestants-christelijke literaire kringen, ze waren met elkaar bevriend, Bert Bakker had de domineesreportages In de houten broek van Van der Stoep en Herman Felderhof uitgegeven, maar Van der Stoep vond Bakker ‘een te woest levend man’ om zijn compagnon te zijn.
| |
De uitgever
Bij Bosch & Keuning in Baarn werd Van der Stoep in 1942 aangenomen als redacteur. De directeuren E.J. Bosch Jb.zn. en P. Keuning kenden hem, want hij was, als opvolger van Martien Beversluis, in 1938/1939 redacteur geweest van de laatste jaargang van Elckerlyc, tijdschrift voor christelijke letterkunde, een uitgave van Bosch & Keuning.
In 1942 verhuisde het gezin Van der Stoep naar Nassaulaan 21a in Baarn, het huis waar Dingeman tot aan zijn dood zou wonen. Hier werd in 1944 het zesde kind geboren, Charlien, genoemd naar de hoofdpersoon van de roman Charlientje en ik, waar Van der Stoep toen al aan werkte maar die pas in 1950 zou verschijnen.
De uitgeverij produceerde in de oorlog weinig boeken, vooral doordat vele auteurs geen lid werden van de Kultuurkamer. Maar Van der Stoep werkte voor de toekomst. Per fiets en trein trok hij heel Nederland door om afspraken te maken voor ná de oorlog met auteurs van romans en van artikelen voor de tijdschriften die Bosch & Keuning uitgaf (zoals de veelgelezen bladen Onze Vacatures voor het christelijk onderwijs en Vrouwenpost, dat onder Van der Stoeps leiding later fuseerde met het opvoedingsblad Moeder van Zomer & Keuning).
De papiertoewijzingsregels van de bezetter brachten hem ook menigmaal op de stoep van dr. J. van Ham, ooit redacteur van de christelijke literaire tijdschriften Opgang, Opwaartsche Wegen, De Werkplaats en Elckerlyc. Van Ham was nsb 'er geworden en had als hoofd van het Boekwezen een dikke vinger in de pap van de Kultuurkamer. Van der Stoep weigerde overigens lid te worden van de Kultuurkamer.
| |
| |
In 1945 werd Van der Stoep adjunct-directeur van Bosch & Keuning en van 1952 tot aan zijn pensioen op 1 januari 1972 was hij directeur van het bedrijf.
Toen Van der Stoep bij Bosch & Keuning kwam, gaf hij boeken uit die appelleerden aan de behoefte van het orthodox-christelijke volksdeel, zoals de bbb-reeks (Bibliotheek van Boeken bij de Bijbel). Zijn eerste grote klus was de uitgave in acht delen van de Bijbel in de Nieuwe Vertaling met verklarende kanttekeningen. Met de succesvolle Opgang-serie, waarin met grote abonnementsoplagen romans verschenen van o.a. Jo van Dorp-Ypma, Arjen Miedema, Aart Romijn, J. van Doorne, Jacoba M. Vreugdenhil en ook van D. van der Stoep, bevestigde Van der Stoep dat de christelijke romanliteratuur wist uit te stijgen boven het stereotype bekeringsverhaal. Ook was hij de uitgever van het christelijk cultured tijdschrift Ontmoeting (waarover straks meer).
Bosch & Keuning kwam echter met zijn christelijke image nauwelijks binnen bij de algemene boekhandel. Door de overname van andere uitgeverij en begon Van der Stoep zijn uitgeverij een breder gezicht te geven. Hij ging daarbij uit van de filosofie dat een uitgeverij, ook als ze deel ging uitmaken van Bosch & Keuning, alleen kon bestaan met een eigen karakteristieke image, gedragen door een eigen enthousiaste man aan het roer. Zo kwamen, ieder met hun eigen fondssignatuur, de uitgeverijen In den Toren, Ambo, De Fontein, Van Walraven en Ten Have onder de paraplu die uiteindelijk de naam Combo kreeg (een naam die midden jaren negentig weer teruggedraaid werd naar ‘Bosch & Keuning’). De nv bestond uit een uitgeversgroep en uit de Grafische Bedrijven van Bosch & Keuning.
Al gauw werd Van der Stoep lid van vele commissies en besturen binnen de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels en van de (later Koninklijke) Nederlandse Uitgeversbond knub. Hij werd lid van de Commissie Leesbibliotheek (1956-1958), van de Commissie Vakopleiding (1957-1962), van de Commissie van Beroep (1965-1969). In 1960 en 1961 was hij ondervoorzitter van de Commissie Handelsverkeer. Van 1961-1965 maakte hij deel uit van het bestuur van de knub (in 1965 als ondervoorzitter) en van 1970-1971 was hij bestuurslid van de Vereeniging. Verder zat hij van 1965-1968 in het bestuur van het Fonds voor de Letteren. In het (inmiddels opgeheven) tijdschrift van de knub, De Uitgever, publiceerde hij menige lichtvoetige bijdrage.
In de jaren zestig en zeventig, ook na zijn pensionering, was hij een van de centrale figuren in de grote reorganisatie en herstructurering van het boekenvak, waarbij o.m. de boekverkopers- en de uitgeversbonden verzelfstandigd werden. Voor het Nieuwsblad voor de Boekhandel (later Boekblad geheten) van de Vereeniging stelde Van der Stoep het redactiestatuut op. De Vereeniging had bij haar herstructurering nogal eens te maken met veto's van de Nederlandsche Boekverkoopers Bond nbb. In 1977 zegde Van der Stoep daarom zijn medewerking als adviseur van
| |
| |
Op zaterdagmiddag 15 mei 1943 kwamen 25 protestants-christelijke auteurs bijeen om de 70e verjaardag van de schrijfster Wilma Vermaat (14 mei 1873-20 maart 1967) te vieren met een diner in Hotel-Restaurant De Witte, Utrechtscheweg 2, Amersfoort.
Van rechts naar links: Klaas Heeroma (1909-1972), Dingeman van der Stoep (1906-1997), Bert Bakker (1912-1969), P.J. Meertens (1899-1985).
Op de uitnodiging: ‘De algemeene kosten, excl. reisgeld, bedragen f4,50. Noodige bonnen ten hoogste: 100 gr. vleesch, 25 gr. boter en 100 gr. brood’.
| |
| |
de Verkeers- commissie op. In hetzelfde jaar benoemde de Vereeniging hem tot haar erelid.
In 1966 werd Van der Stoep, als tachtigste lid na het startjaar 1877, toegelaten tot het gezelschap ‘De Langste Dag’, een clubje van destijds maximaal twaalf uitgevers die minimaal vijftig jaar oud waren, elkaar mochten en respecteerden, bijzonder verdienstelijk bestuurslid waren (geweest) van de Vereeniging en elkaar beloofden ieder jaar op 21 juni samen uit eten te gaan. In Het lam voor de glazen. Opstellen over een eeuw boekbedrijf 1877-1977 is onder redactie van Van der Stoep de geschiedenis en het tijdsbeeld van dit ‘veteranengezelschap’ beschreven.
Verder was Van der Stoep voorzitter van de Vereeniging van Christelijke Uitgevers vcu, naar zijn gevoel nauwelijks een vakorganisatie, maar veel meer een gezelligheidsclub van christelijke uitgevers die jaarlijks met elkaar uit eten gingen: Carel Keuning en Klaas van Houten (van Zomer & Keuning in Wageningen), J.H.C. Voorhoeve (van Voorhoeve in Den Haag, hij was de vader van de latere minister van defensie), J.H. Kok en Jan Steunenberg (van Kok in Kampen), A. Knottnerus (van Callenbach in Nijkerk), Jan Haan (van Jan Haan in Groningen). Van der Stoep vond zo'n aparte protestantse zuil eigenlijk onzin. Hij had de ervaring dat in de besturen van de Vereeniging en van de knub vrijwel altijd een protestant en een katholiek zaten met wie rekening gehouden werd.
| |
De romanschrijver
Van der Stoep de uitgever heeft Van der Stoep de schrijver op een heel kleine producile gezet. Met al die commissies en besturen had hij geen tijd meer om romans te schrijven. Vandaar dat zijn verhalend werk in twee duidelijk van elkaar gescheiden pieken geschreven werd, met daartussen het dal van de uitgeversorganisatie, waar hij ook graag vertoefde.
Bij zijn overlijden herdacht Hans Renders hem in Het Parool onder de kop ‘Een gereformeerde buitenstaander en keurige rebel’. Dat is een goede karakteristiek. Al in zijn eerste roman Zijn dat uw kinderen? (1937) verzette Van der Stoep zich tegen de gearriveerdheid van het gereformeerdendom. Het is een sociale roman, het boek hoort thuis bij Burgers in nood van H.M. van Randwijk en Is het mijn schuld? van P.J. Risseeuw, sociaal voelende schrijvers die Van der Stoep ontmoette tijdens de landelijke dagen van de Jong-Protestantse literatuur op Woudschoten. De Gereformeerde kerkenraad van Leiden vond Zijn dat uw kinderen? te ‘rood’ en kandideerde hem om die reden niet voor het ambt van diaken. Zijn huisarts en vriend - ouderling Jasperse - kwam hem dit stiekem vertellen.
Maar Van der Stoeps kritiek ontstond uit innerlijke verbondenheid met zijn kerk. Het milieu van de kleine gereformeerde man met z'n confectiepakkie an bleef
| |
| |
hij trouw. Hij gaf er een ietwat ironisch maar liefdevolle en sprankelende schets van in Laterveer wil het rechte weten (1939), een roman waarover hij nog als negentigjarige zei: ‘Ja, zó zat de gereformeerde wereld in elkaar.’ Van der Stoep zette zijn schetsen van de kleine man en vrouw voort in Daatje en ik (1941).
Daarna slokte het uitgeversleven hem op. In de jaren vijftig schreef hij nog wel twee keer per week een column in Trouw over August en Alida, gebundeld in drie delen August en Alida en later ingedikt in De familie Argdoos. Die stukjes schreef hij altijd op het laatste moment in een kroegje bij het station van Baarn, waar hij ze dan als treinbrief meegaf aan de conducteur. Hij moest met die columns ophouden op bevel van de oude heer Bosch van Bosch & Keuning, omdat ze verschenen in Trouw, waarvan Carel Keuning directeur was, dezelfde Carel Keuning die ook directeur was van uitgeverij Zomer & Keuning en dus een concurrent van Bosch & Keuning (terwijl de beide Keunings toch broers waren).
De frisse, melancholische en humoristische schetsen waar Daatje en ik, August en Alida en Charlientje en ik uit bestonden, bezorgden Van der Stoep voorgoed de naam van de gereformeerde humorist. ‘De meest gelezen auteurs in Nederland zijn: Carmiggelt, Godfried Bomans, D. van der Stoep,’ schreef Okke Jager in 1954 in De humor van de bijbel. De literatuurcriticus C. Rijnsdorp vond: ‘D. van der Stoep is in onze kringen vrijwel de enige echte humorist geweest.’ (Trouw 22.1.1972).
Die humor, altijd met een lichte verschuiving van accenten, blijkt ook uit zijn kerstgedichten, die hij als kerstgroet voor de relaties van Bosch & Keuning schreef en die gebundeld werden in Dit Kind (1953). Hij bracht Kerst altijd terug tot de properties van het gewone, zoals in het lange openingsgedicht ‘Dit is 't vertelsel van het Kind’, dat nog altijd veel voorgedragen wordt op kerstbijeenkomsten:
Dit is 't vertelsel van het Kind
dat Jezus heet en mensen mint.
Heel lang geleden is 't geschied
en menigeen gelooft het niet,
omdat voor dit geloof men klein
en argeloos als een kind moet zijn.
Maria en Jozef kregen bij hem de trekken van mensen in de straat, zoals in het vaak gedeclameerde ‘Chez Marie’:
In het kroegje op de Elleboogsgracht
Zij heet van zichzelf Verpoest
| |
| |
‘Humor mag men nooit verwarren met grappigheid, geestigheid, gevatheid, satire, ironie of sarcasme, al kunnen daarin wel sporen van humor worden aangetroffen. Humor vindt zijn oorsprong in het tweede gebod dat gelijk is aan het eerste en grote: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Bij de humor is het onbestaanbaar dat hij in walging van enig mens, hoe braaf of hoe verdorven ook, zou opgaan.’ Dit schreef Van der Stoep in Lachen tegen het duimpje (1971), een verzameling stukjes die hij - toch - in zijn uitgeverstijd her en der los had gepubliceerd, vooral in de Kerkbode van de Gereformeerde kerk van Baarn.
Het schrijven van een groter werk lag bijna dertig jaar stil. In 1980 verscheen de roman Voeten in de aarde, door Rijnsdorp ‘een klein meesterwerk’ genoemd. Zijn verlangen naar authenticiteit kreeg opnieuw gestalte in een kritische reactie op het vormelijke gereformeerdendom. Hij vond dit zijn beste roman. In 1985 verscheen zijn laatste roman, De dader ligt op Meerzijn, weer een kritische roman, maar nu gericht tegen de volgens hem kapotgemoderniseerde gereformeerde kerk. ‘Ik kan het niet uitstaan als de kerk uitgroeit tot een soort volksuniversiteit, waarin door middel van een soort wintercursussen van alles te doen is, terwijl het wezenlijke wordt gemist. En dat is de mystiek; noem het de bevinding.’ (Uit een interview, Reformatorisch Dagblad 13.9.1996.)
| |
Ontmoeting
Van der Stoep is van groot belang geweest voor de christelijke literatuur in Nederland, niet alleen door zijn eigen creatieve werk, maar vooral doordat hij in 1946 samen met Rijnsdorp en Risseeuw het tijdschrift Ontmoeting oprichtte, ‘letterkundig en algemeen-cultureel maandblad’. Hij zelf was behalve oprichter ook redacteur (1946-1957) en uitgever. Het woord ‘christelijk’ ontbrak in de ondertitel van het tijdschrift, maar bij de oprichting schreef de redactie: ‘Wij zijn er ons zeer goed van bewust dat het geloof in Jezus Christus als Gods Zoon en Zoon des Mensen van allesbeheersende betekenis is voor leven en kunst.’
Toen de redacteuren van het eerste uur zich in 1957 terugtrokken, schreef Van der Stoep namens hen zijn curieuze afscheidsartikel: ‘De gereformeerde bietebauw’. Hij vond dat Ontmoeting zich na tien jaar nog in het isolement bevond dat de redactie nooit had bedoeld, maar dat haar werd opgedrongen door het tekort aan creatief vermogen in de kring rond het blad en doordat de oprichters gereformeerd waren en door de hervormden gemeden werden. ‘Pas op mensen, buiten loopt de gereformeerde bietebauw.’ (Een bietebauw is een spookverschijning.) Hij vond overigens ook dat het gereformeerde klimaat remmend werkte op de ontwikkeling van het artistiek talent.
Weer jaren later, in 1971 in Lachen tegen het duimpje, schreef Van der Stoep dat hij het woord ‘christelijk’ in verband met ‘literatuur’ maar liever los wilde laten. In
| |
| |
1986 lichtte hij dit in een interview (Nederlands Dagblad/Variant, september 1986) toe. Hij vond dat het woord ‘christelijk’ te veel voor allerlei karretjes werd gespannen, maar hij voegde eraan toe: ‘Ik ben van mening dat ieder gelovig mens ánder werk zal leveren dan ieder die niet gelovig is.’
Als uitgever bleef Van der Stoep Ontmoeting trouw tot aan het einde in 1964. Hij zag uit naar de monografie De gereformeerde bietebauw. Ontmoeting 1946-1964 (1997), maar die verscheen enkele weken na zijn dood. De auteur, Dirk Zwart, droeg het boek op aan de nagedachtenis van Dingeman van der Stoep.
| |
De ouderdom
Ook ver na zijn pensionering bleef Van der Stoep nog commissaris van Bosch & Keuning en adviseur in vakorganisaties. Hij schreef zijn beide laatste romans en liet een omvangrijk fragment van een allerlaatst manuscript na. Aan het in 1983 opgerichte christelijk literair tijdschrift Woordwerk werkte hij enkele keren mee, onder andere met de publicatie van zijn aantekeningen over zijn bezoeken aan Van Ham van de Kultuurkamer en met een polemisch artikel tegen Adriaan Venema.
Zijn vrouw stierf in 1990. Hij miste haar zeer. Zijn kinderen verzorgden hem met veel liefde. Zijn schoonzoon kwam drie keer per week met hem schaken en al schakend wisselden ze met tussenpozen spitse, ironische zinnen met elkaar uit.
Ik ontmoette Dingeman van der Stoep vanaf het begin van de jaren tachtig met zekere regelmaat in zijn huiskamer tussen werk van beeldende kunstenaars die hij in de protestantse wereld had leren kennen: Roeland Koning, Henk Krijger, Bert Bouman. We praatten dan het liefst over zijn verleden in de protestantse literatuur: zijn vriendschap met Heeroma, zijn ervaringen met Wilma Vermaat, het hollend schrijven aan zijn columns, zijn oecumenische autoritten eind jaren dertig met Herman Felderhof voor reportages over kerkdiensten. Hij las uit diepe interesse ook veel moderne theologie (Sölle, Kuitert). Maar die verwarde hem op den duur: ‘Ik heb te veel theologie gelezen, jongen, ik heb er spijt van.’
In zijn laatste jaar las hij nog maar mondjesmaat: iedere dag een psalm en een gedicht van Ida Gerhardt of Jacqueline van der Waals.
Dingeman van der Stoep werd bijna 91 jaar oud. Hij overleed thuis op 28 augustus 1997.
Op zijn begrafenis waren veel oude uitgevers en oude buren en oude vrienden. De dienst werd gehouden in het heldere gereformeerde kerkje van Baarn met frisgekleurde rozetten in de ramen. Maar de kleine kansel was weggemoffeld achter een metershoog postmodern schild waar de oude Lukas Visserman uit De dader ligt op Meerzijn tegen gemopperd zou hebben. Ton van der Worp voerde het woord namens de vakgenoten, er werd gelezen uit de psalmvertaling van Ida Gerhardt en Marie H.
| |
| |
van der Zeyde en we zongen uit het Liedboek het lied van Klaas Heeroma ‘Wat kan ons schaden, wat van U scheiden, / Liefde die ons hebt liefgehad?’
Een paar weken later reed ik naar Nassaulaan 21a om zijn literaire papieren op te halen voor het Historisch Documentatiecentrum voor het Protestantisme aan de vu. Het huis, vijfenvijftig jaar door Dingeman van der Stoep bewoond, maakte al een onttakelde indruk. Boven stonden de protestantse literaire tijdschriften nog ordelijk gerangschikt, evenals de volledige P.J. Risseeuw, C. Rijnsdorp, Arjen Miedema, Jacoba M. Vreugdenhil, Aart Romijn, K. Heeroma/Muus Jacobse, oude vrienden, allemaal met een aantal boeken in het fonds van Bosch en Keuning.
In mappen lagen de correspondenties klaar. Ik bladerde even door de gevoelige brieven van Klaas en Lenie Heeroma. De kleine Anno Heeroma is gestorven en ze vragen of Dingeman naar Oegstgeest wil komen om drager te zijn. Later weigert Heeroma door te gaan met zijn poëzierubriek in Ontmoeting en weer later schrijven ze op dun papier vanuit Indië. Ze waren zeer bevriend. In dit huis kwamen ze op bezoek. Rijnsdorp liep hier, Risseeuw, Wilma Vermaat, Bert Bakker, en om de hoek woonde de literatuurcriticus en romanschrijver Koos van Doorne.
Dingeman van der Stoep leek in twee tegengestelde werelden te leven: de uitgeverij met de cijfers en vakreglementen, en de literatuur. Toch bestond er een brug. Van der Stoep was én in de uitgeverij én in zijn romans en verhalen nooit abstract. Hij zei en schreef geen woorden die woorden bleven, het ging altijd over mensen en dingen vlak bij hem. Het rijmpje van Fedde Schurer uit 1958 klopte:
Deez' man, die zoveel goeds presteren kan,
dat is geen woord-man, maar een Dinge-man.
| |
Bibliografie van Dingeman van der Stoep
- | Een avontuur in den polder (jeugdboek), Callenbach Nijkerk, 1933 |
- | Jan Vermeer (jeugdboek), Meinema Delft, 1935 |
- | Zijn dat Uw kinderen? (roman), Bosch en Keuning Baarn, 1938 |
- | Laterveer wil het rechte weten (roman), Bosch en Keuning Baarn, 1939 |
- | In de houten broek, over dominees, preeken en kerkmenschen (reportages, samen met Herman Felderhof), D.A. Daamen Den Haag, 1940 |
- | Daatje en ik. Brieven van Mijnheer de Man (roman), D.A. Daamen Den Haag, 1941 |
- | Herder en Leeraar. Over dominees en hun dagelijksch werk (reportages), D.A. Daamen Den Haag, 1941 |
- | Charlientje en ik (roman), Bosch en Keuning Baarn, 1950 |
- | August en Alida, Bosch en Keuning Baarn, 1951 |
| |
| |
- | August en Alida andermaal, Bosch en Keuning Baarn, 1952 |
- | Ten derden male August en Alida, Bosch en Keuning Baarn, 1953 |
- | Dit Kind (kerstgedichten), Bosch en Keuning Baarn, 1953 |
- | Opnieuw in de houten broek. Over dominees, preken en kerkmensen, Bosch en Keuning Baarn, 1959 |
- | De familie Argeloos, Bosch en Keuning Baarn, 1965 |
- | Lachen tegen het duimpje (columns), Bosch en Keuning Baarn, 1971 |
- | ‘Over de Langste Dag’ en ‘Over honderd jaar vak- en standsorganisatie’, in: Het Lam voor de glazen, opstellen over een eeuw boekbedrijf, Ambo Baarn, 1977, p. 153-175 |
- | Voeten in de aarde (roman), Bosch en Keuning Baarn, 1980 |
- | De dader ligt op Meerzijn (roman), Kok Kampen, 1985 |
De overleden leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden worden zo mogelijk in het Jaarboek van de Maatschappij herdacht met een Levensbericht. Bovenstaand Levensbericht over Dingeman van der Stoep verscheen in mei 2000 in het Jaarboek 1998-1999 en wordt met toestemming van de Maatschappij overgenomen in Liter.
Hans Werkman (1939) is literatuurcriticus bij het Nederlands Dagblad. Hij publiceerde bundels met kritieken, bloemlezingen, verhalend en beschouwend proza en poëzie. Hij is biograaf van Willem de Mérode en B. Nijenhuis en werkt aan een biografie van J.K. van Eerbeek. Zijn meest recente boekpublicaties zijn Het hondje van Sollie (roman, 1999) en Nog één keer door die hoge gang (bloemlezing schoolgedichten, 2000).
|
|