nen, maar voelt zich bijzonder sterk tot Marten aangetrokken. Ook Tjerk is anders dan zijn klasgenoten; hij kan geboeid kijken naar de mooie lijn van een gebouw, hij loopt warm voor Rembrandt en Van Gogh en vindt het een buitenkansje als hij het Mauritshuis kan bezoeken. Marten is de zoon van een ongehuwde moeder, Annemarie, die door de buitenwereld voor moffenmeid of canadezentrees wordt aangezien. Marten heeft zijn biologische vader - inderdaad een Canadese soldaat - nooit gekend. Annemarie heeft tot haar dood op 46-jarige leeftijd tevergeefs op hem gewacht. Meer en meer gaat Marten hieronder lijden.
Het ligt in de lijn der verwachting dat deze gevoelige jongens in het ruwe schoolwereldje de nodige deuken oplopen. Daarbij komen de meeste klappen, soms letterlijk, op Martens hoofd terecht. Gelukkig is er een buitengewone onderwijzer die uit zijn klas haalt wat erin zit; vooral Marten en Tjerk zijn enorm geboeid door zijn verhalen en zijn visie op het leven. Hij spreekt diepzinnig met hen over boete en schuld, laat ze genieten van Guido Gezelle, en organiseert een gedichtenwedstrijd, die door Marten met zijn ‘Vogellied’ glansrijk wordt gewonnen. De wraak van de klas volgt door middel van een publieke vernedering van Marten waarbij Tjerk besluiteloos toekijkt. Deze voelt zich daardoor een verrader van zijn vriend. De vriendschap blijft overigens door de oprechte spijt van Tjerk over zijn houding bijzonder sterk.
Enkele belangrijke motieven worden door deze weergave van het eerste deel al duidelijk: het motief van de bijzondere vriendschap tussen beide jongens, hun kunstzinnigheid, het uitgestoten worden bij afwijkend gedrag. In de delen ii en iii komen daar nog enkele motieven bij: de verhouding tot God, de houding tegenover homofilie, eenzaamheid, kwetsbaarheid en schizofrenie. Hier krijgen we via Tjerks verhaal aan Karin vooral zicht op de geestelijke en psychische ontwikkeling van beide jongemannen. Marten kan niet meer geloven; geloof is voor hem een vorm van wishful thinking, een vorm van zelfbedrog, goed voor kinderlijke zielen. Tjerk gaat meer en meer beseffen dat hij anders geaard is. Met een schok komt hij tot de ontdekking dat tegen jongens en mannen zoals hij door middel van voorlichtingsmateriaal ernstig gewaarschuwd wordt. Hij besluit zijn homofiele geaardheid daarom te verzwijgen, behalve voor Marten, aan wie hij zijn liefde verklaart. Deze kan daarop niet ingaan; hij had juist willen vertellen dat hij een meisje heeft, Karin. Hij daagt Tjerk overigens wel uit voor zijn geaardheid uit te komen, wat hij aanvankelijk niet durft, maar wat door het bevrijdende gesprek met zijn moeder toch gebeurt.
Het meest tragische is echter de psychische ontreddering waarin Marten als student in Groningen langzamerhand terechtkomt. Hij klaagt over een inbreker die in zijn lijf tekeer gaat, hij zegt vreemde dingen als: ik heb mezelf thuisgelaten, er woont een ander in me. Het gevoel van uitgestoten zijn neemt mede door enkele nare voorvallen langzamerhand ernstige vormen aan, wat na de dood van zijn moeder uitloopt op een regelrechte psychose. In die toestand verbreekt hij het contact met Karin, die hem overigens trouw blijft. Het ergste voor Marten is dat hij niet meer meester is over de woorden. Hij vindt de schuilhut van het gedicht niet meer. Hij kan niet meer landen in een gedicht; als dat niet lukt, moet hij neerstorten en tot een wrak vervallen.
De gevoelens van intense eenzaamheid en godverlatenheid nemen toe. ‘Het Alziend Oog is ons uit het oog verloren. Wij staan er