| |
| |
| |
Ati van Gent
Luna del Mar
Nadat ik, ongeveer twee jaar geleden, het boekje Kaj van Ronald Westerbeek gelezen had, bleef de figuur van Tamara mij bij. Ik vond dat zij het slachtoffer was in alles wat gebeurd was, niet Huib en zeker niet Kaj.
Veel recensenten hebben zich over het verhaal gebogen, ze hebben het ontleed en geprobeerd Kaj te doorgronden. Zijn schuldgevoelens zijn onder de loep genomen. Hij had immers, zoals hij dacht, zijn broer doodgeslagen en nu was hij op de vlucht. Tragisch.
Kaj's schuld ten opzichte van Tamara wordt, voorzover ik weet, nergens genoemd. Ook heeft niemand de vraag gesteld hoe Tamara zich gevoeld moet hebben toen bleek dat Kaj háár gevoelens totaal aan de kant zette.
Ergens in een tijdschrift heb ik toen geschreven: het verhaal van Tamara, dat moet een vrouw maar schrijven. Hier is het. Ik bied het de schrijver en zijn lezers aan als een soort ontbrekend hoofdstuk.
| |
*
Voorzichtig haalt ze het mascaraborsteltje langs haar wimpers, voluit over de bovenkant, licht en vluchtig langs het onderste ooglid. Ze bekijkt zichzelf in de spiegel en strijkt met haar handen over haar borsten, langs haar heupen naar beneden. De lange, zwarte jurk sluit hoog bij de hals en valt sluik neer. Sinds haar zestiende draagt ze kleding die weinig van haar lichaam vertelt.
Wekenlang had ze Kaj amper gezien, hij schilderde, overal hing de geur van terpentijn. Op een dag had hij haar gewenkt.
‘Mar, kom eens.’ Hij fluisterde en nieuwsgierig liep ze achter hem aan de trap op, de zolderkamer in. Koel viel het licht door de dakkapel op de ezel. Er hing een doek overheen.
Ze sloeg haar armen om haar schouders. ‘Het is hier koud.’
‘Jíj mag mijn schilderij onthullen.’
De nadruk waarmee hij dat zei vond ze overdreven. Ze hoestte even vanwege de sterke lucht en zei: ‘Moet je Pap en Mam en Huib ook niet roepen?’
‘Nee. Ik heb het voor jou gemaakt, jij bent mijn koningin, jij onthult.’
Ze liet zijn woorden voor wat ze waren en trok met een ruk het laken naar bene- | |
| |
den. Is dat alles, tjee, hij kan wel wat, hoe komt hij erbij, vloog door haar heen toen ze het zag.
‘Voor jou,’ hoorde ze hem zeggen.
‘Mmm. Hoe heet het?’
‘Luna del Mar.’
‘Del Mar?’
‘'t Is voor jou, een portret.’
Ze deed een stap achteruit. De maan, een felgele blikvanger met de halo als een wazige cirkel eromheen, wolken die naar buiten toe in grijstinten vervaagden. Een donkere, lege zee eronder. Een tepel op een vrouwenborst, schoot door haar heen. ‘Waarom voor mij?’
‘Ik hou van je.’
‘Natuurlijk geef ik ook om jou, broertje.’
‘Anders, Tamara, anders, wij horen bij elkaar.’
‘Nee.’
‘Jawel, ik zie je overal. Ik zie je in de maan. In elke penseelstreek zit jij. Mijn maangodin ben je.’
Ze kreeg 't benauwd, haar haren prikten. ‘Doe niet zo idioot Kaj.’
‘Je bent mijn maan.’
‘Kaj, stop.’ Ze keek naar het schilderij, toen naar hem en draaide zich om. Met moeite bedwong ze haar tranen. Op haar tenen sloop ze de trap af, naar haar kamer. Ze wilde schreeuwen: rot op vent. Wat bezielde hem? Verliefd op haar. Zachtjes draaide ze de deur op slot, liep naar de spiegel. Ze zag haar bruine ogen, haar mond. Absurd. Had ze hem wel goed begrepen? Weer hoorde ze hem zeggen ‘ik hou van je, wij horen bij elkaar.’ Kon dat iets anders betekenen? Maar wat dan? Ze balde haar vuisten, zette haar tanden diep in haar knokkels. Niet huilen, dacht ze.
Die nacht bevoelde ze haar lichaam. Haar borsten. Lang lag ze wakker. Ze moest zorgen dat haar gedrag hem geen reden zou geven hiermee verder te gaan. Afstand bewaren, geen muziek meer voor hem op haar kamer, geen repetities overhoren, niet meer samen naar de soos. Ontmoedigingsbeleid, dacht ze met spot.
| |
*
Ze draait iets opzij, ze ziet er wel goed uit, vindt ze. Een iets glooiende achterkant, geen geprononceerde billen en een lichte welving van boven. Zacht zingt ze ‘Rain come down’. Het derde concert al van ‘Luna del Mar’.
Nadat Huib de band had opgericht, waarin zij zou zingen, waren ze lang op zoek geweest naar een pakkende naam, tot hij op een avond zei: ‘Luna del Mar’, wat vind je daarvan?’
| |
| |
Tamara verslikte zich in haar Spa-tje en vroeg al hoestend: ‘Wat zei je?’
‘Luna del Mar.’
‘Hoe kom je daaraan?’
‘Van een schilderij.’
‘Een schilderij,’ kuchte ze terwijl ze de tranen uit haar ogen veegde, ‘waar heb je dat gezien?’
‘Het lag opgevouwen ergens bij pa op zolder toen ik hielp met verhuizen. Pa wist ook niet precies van wie het was, hij had het nooit gezien. Kaj heeft natuurlijk wel een schildersmanie gehad, maar hem konden we het niet vragen, die zat toen al in het buitenland, weet je wel? ‘Luna del Mar’ stond op de achterkant. Is Luna niet maangodin? Ik vind het wel een leuke naam, Mar.’ Plagend legde hij de nadruk op het laatste woord.
‘Was het niet gesigneerd?’
‘Nee, maar wat vind je van die naam?’
Het is allemaal zo lang geleden, we waren nog pubers en Huib weet van niets, dacht ze. ‘Misschien wel een goed idee,’ gaf ze toe.
‘Ik wil Kaj vragen of hij onze slaggitarist wil worden. Hij is net wat we nog nodig hebben.’ Kort nadat Kaj terug was stelde Huib het tijdens een van de repetities voor. ‘En hij zingt goed, ook dat kan een aanwinst zijn.’
Tamara knikte. Kaj leek anders naar haar te kijken. Tijdens een van hun eerste ontmoetingen had ze hem van de naam van de band verteld, hij lachte erom.
De teksten die hij na verloop van tijd ging schrijven, maakten haar opnieuw onrustig. In sommige daarvan voelde ze zinspelingen die weer leken te slaan op zijn gevoelens voor haar. Het kwam zover dat hij ze nu openlijk tegen haar uitsprak.
Het gaat niet lekker. Ze pakken de zaal niet. Kaj's stem is niet in vorm, hij haalt de hoge tonen niet. Aan zijn gezicht ziet ze dat hij moeite moet doen om zich te beheersen, fel kijkt hij naar Huib, de bandleider. Er klinkt gefluit achter in de zaal, iemand roept boe.
Het nummer is bijna afgelopen, het is haar beurt. Ze doet een stap naar voren, naast Kaj. Maar ineens slaat hij een ander accoord aan en zet in ‘When I come to lie in your arms, don't treat me like a stranger’. Huib en Richard, de bassist, volgen direct. Tamara bijt op haar lip, ze is woedend. De mensen worden stil, meegenomen door het hartstochtelijke spel. Ondanks alles voelt zij bewondering voor hem, hij is werkelijk goed. Diep ademt ze als hij haar fixeert met zijn blik, ‘Ik laat je niet los, Tamara, je hoort bij mij. Behandel me niet als een vreemde. Ik hou van je, dat heb je al die tijd toch wel gezien? Zeg dat je van me houdt.’
| |
| |
Ik kan hier niet langer tegen, God, laat die dwingeland ophouden, denkt ze. Laat niemand zien hoe hij naar me kijkt.
Het publiek gaat uit z'n dak als Tamara de laatste regels van ‘When I could touch the moon’, zingt. Haar stem breekt. Waarom heeft ze er ooit in toegestemd dit nummer te zingen?
Druk praten de jongens door elkaar. Tamara zwijgt, ze voelt nog steeds de spanning. Kaj slaat het ene pilsje na het andere achterover. Opgewonden gesticuleert hij, zo nu en dan kijkt hij naar haar. Ineens staat hij op en gaat dicht naast haar op een barkruk zitten. ‘Ik heb het altijd gezegd Mar, je zong als een branding, je was fantastisch.’ Snel schuift hij zijn glas naar de barman, buigt zich naar haar over en legt zijn hand op haar knie. Ze ruikt zijn drankadem, misselijkheid komt op, maar ze probeert te glimlachen terwijl ze voorzichtig iets opzij schuift. Huib ziet het, ze voelt het...
Kaj staat op, rekt zich ongegeneerd uit en roept uitbundig: ‘Oké lui, wie gaat er mee een portie shoarma halen?’
Huib kijkt haar aan, zwijgend schudt ze ‘nee.’
‘Waarom wilde je zo snel weg, Tamara?’
Ze zitten op de kamer van Huib. Ver weg klinkt het eentonige zoemen van de snelweg. Zeg het nu, denkt ze. Ze slikt om het harde brok in haar keel weg te krijgen. Ze buigt haar hoofd, haar haren vallen naar voren.
‘Tamara, kom op.’ Huib buigt zich naar haar over, pakt haar arm.
‘Kaj is verliefd op mij’, fluistert ze.
‘Wat?’
‘Kaj achtervolgt mij met liefdesverklaringen.’
‘Hij is je broer.’
‘Kan best, maar het zijn z'n eigen woorden.’
‘Je bent gek. Sinds wanneer?’
‘Al heel lang, jaren. De laatste tijd is het erger geworden, sinds hij bij de band speelt.’ Ze voelt zijn vingers hard in haar arm drukken.
‘Wat heeft dat ermee te maken?’
‘De teksten die hij schrijft. Sommige daarvan slaan op mij.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Hij heeft het schilderij gemaakt. Toen is het begonnen. De naam van de band, ik dacht dat het voorbij was.’
‘Ik snap er niets van. Wat heeft Luna del Mar ermee te maken’ zegt Huib. Hij schudt aan haar arm: ‘Zeg op, Mar.’
Ze vertelt van die avond waarop Kaj haar riep, hoe ze heen en weer geslingerd
| |
| |
werd tussen twijfel en angst, de eenzaamheid daardoor, ze had het nooit iemand verteld. Later had ze de naam van de band geaccepteerd om zichzelf te bewijzen dat ze er volwassen tegenover stond. Een gewone omgang met elkaar moest toch mogelijk zijn, had ze gedacht. Het was ook een soort verzoening geweest.
‘Ik schaam me dood, ook voor m'n huisgenoten. Die hebben het over ‘die stalker van jou’. Hij heeft rond het huis gelopen, aangebeld. Vandaag of morgen smijt ik hem de straat op, zei de jongen die boven mij woont. Ik slaap er niet meer van.’
‘Hij draaide de laatste tijd veel om je heen. Ik dacht dat dat kwam omdat jij zijn teksten zong. Eigenlijk heb ik niets gedacht, dit zeker niet.’ Hij strijkt over z'n stekeltjes. ‘Vanavond zag ik toevallig hoe hij keek toen hij ‘When I come’ zong. Kaj denkt aan iemand, dacht ik nog.’
Fel vraagt hij opeens: ‘Heeft hij aan je gezeten?’
Tamara schudt haar hoofd.
‘Geprobeerd?’
‘Nee. Hij wilde laatst met me mee naar binnen. Een wijntje drinken, zei hij. Ik heb geweigerd.’
Het blijft stil. Tamara zit met haar armen om haar schouders, in elkaar gedoken, om het trillen van haar lichaam tegen te houden.
‘Weet iemand dit nú?’
‘Nee, wat zou ik moeten zeggen? M'n eigen broer, ongelooflijk toch? M'n vriendinnen zijn jaloers. Gaaf, jullie familieband, zeggen ze tegen me.’
‘Dit moet stoppen. Het is nu te laat, maar morgen gaan we dat mannetje onder handen nemen.’
Tamara schrikt: ‘Ik ga niet naar m'n kamer. Vanavond keek hij zo naar me, ik vertrouw hem niet. Kan ik vannacht niet hier blijven, ik heb wel wat spullen bij me.’
‘Goed,’ zegt Huib, ‘Ik neem wel de kamer van Kees, die is er niet.’
Het bed ontvangt haar als een moeder. Diep kruipt ze erin weg, in elkaar gedoken als een foetus. Gedachten jagen door haar hoofd. Er is nu geen weg meer terug. Had ze het inpikken van die naam toch verkeerd ingeschat, Kaj daardoor aangemoedigd opnieuw te beginnen met zijn avances? Onrustig draait ze zich om. Maar hij was toch haar broer. Vroeger, als kinderen, waren zij tweeën dikke maatjes geweest.
Huib stond daar een beetje buiten, logisch misschien, hun moeder was zijn tweede moeder. Kaj en zij. Ze kon niet onaardig tegen hem zijn. Uitgeput valt ze in een onrustige slaap.
Het schemert, buiten klinken de eerste stadsgeluiden. Ergens kraakt een deurkruk, ze hoort Huib in de douche. Ze doezelt weg, schrikt overeind als de bel gaat, één, twee keer. Ze stapt uit bed, schiet in haar badjas en trekt met het touw dat langs de
| |
| |
trapleuning naar beneden loopt, de deur open. Iemand stommelt naar boven, komt de hoek van de trap om. Kaj. Hij ziet haar. De uitdrukking in zijn ogen verandert. Met een sprong is hij in het halletje, komt op haar af, stopt, duwt haar aan de kant, rent de kamer in. Ze struikelt achter hem aan naar binnen, net op tijd om te zien hoe hij Huib, die uit de badkamer komt, met een doffe bons tegen de muur slaat. ‘Hufter,’ hoort ze Kaj roepen. Ze wil hem bij zijn mouw pakken, roept: ‘Hou op.’ Ze grijpt mis omdat hij nog een keer uithaalt. Huib krijgt geen kans zich te verweren, hij glijdt langs de muur naar beneden. Kaj moet ophouden, denkt ze, dit slaat nergens op. Een invai treft haar als een bliksem. Ze springt op Kaj af, pakt zijn arm, schreeuwt: ‘Kaj, hou op, Huib is ook mijn broer, het is niet wat je denkt, hij is niet zoals jij.’
Hij lijkt niets te horen, opnieuw geeft hij Huib een opdoffer. Met twee handen trekt ze aan hem. ‘Stop, Kaj, je vermoordt hem.’
Ze voelt hoe zijn spieren spannen onder haar handen. Met een ruk gooit hij haar van zich af. Huilend van angst en woede springt ze op, slaat op zijn rug, gilt: ‘Leugenaar, je zegt dat je van me houdt, egoïst, je houdt alleen van jezelf. Huib heeft hier niets mee te maken.’
Hij draait zich een halve slag om, kijkt langs haar heen en grijpt de gitaar die tegen de muur staat. Hij weet niet meer wat hij doet, schiet het door haar heen, hij hoort je niet eens. De slagen waarmee hij het instrument kapotslaat op het hoofd van Huib dreunen in haar hoofd. Ze slaat haar handen tegen haar oren, doet haar ogen dicht.
‘Ik haat hem.’ Tamara's stem valt als een steen in de kamer. Op een statief naast het bed staat een infuus waar onhoorbaar de druppels in de fles vallen. Ze zit naast het bed en kijkt naar Huib, ziet de contouren van zijn lichaam onder de witte zieken-huisdeken. Hij ligt roerloos, grauw steekt zijn gezicht af tegen het witte verband. Hij kijkt haar aan, helderder dan een paar dagen geleden. Opnieuw bedenkt ze dat hij dood had kunnen zijn en weer springen de tranen in haar ogen. Ze pakt zijn hand, voelt zijn kneepje. Hij schudt zacht zijn hoofd: ‘Nee Tamara.’
Woede schiet in haar omhoog. Ze trekt haar hand los, met moeite houdt ze haar stem in bedwang als ze zegt: ‘Je bent in de war, Huib. Notabene, je ligt nog in het ziekenhuis en nu al praat je over zoeken en vergeven.’
Haar voet schopt nerveus tegen een wieltje van het bed. Als Huib iets gaat verliggen ziet ze hoe zijn gezicht pijnlijk vertrekt.
ungeduldig beweegt ze haar hoofd als hij zegt: ‘Hij is mijn broer. Ik wil weten waarom hij dit heeft gedaan. Misschien weet ik waar hij is.’
Tamara trekt met haar vinger de verticale strepen op haar broek na. Ze voelt zich machteloos, ze begrijpt Huib niet. Tot haar verbijstering had ze gemerkt dat hij van
| |
| |
het gebeurde niets meer wist. Zij had de politie de toedracht moeten vertellen. Het was niet eerlijk tegenover hem, dat wist ze, maar ze voelde zich door hem in de steek gelaten.
En dan nu die bezorgdheid van hem om Kaj. Ze voelt zich eenzamer dan ooit. Ook dit kan ze dus niet delen. Natuurlijk, hij was wel boos om al die verwondingen, maar het leek wel of het hem niet echt raakte. Hij focuste op de vergeving, had Jezus dat niet zelf geleerd?
Maar ík dan, wil ze hem toeroepen, ik heb je met je gezicht vol bloed en voor dood op de grond zien liggen. Ik heb gezien hoe de lui van de ziekenauto een kraag om je nek deden omdat ze bang waren dat je nekwervels beschadigd waren, hoe ze je voorzichtig de trap af droegen, je in de ambulance aan apparaten koppelden. Moet ik Kaj vergeven? Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren? Ik kan 't niet. Geef me de tijd alsjeblieft.
Ze kijkt op als Huib opnieuw gaat praten. ‘Natuurlijk ben je kwaad. Ik ook. Maar ik kan Kaj toch niet zomaar in de steek laten, misschien loopt hij wel rond met de gedachte dat hij mij vermoord heeft.’
‘Híj zal terug moeten komen en tekst en uitleg geven, híj moet vergeving vragen. Niks geen verzoening.’
Een zuster steekt haar hoofd om de hoek van de deur. Tamara staat op. ‘Alsjeblieft Huib, houd je rustig. Laat Kaj toch. Misschien gaat hij eindelijk eens naar zichzelf kijken. Jij hoeft niet meer de grote broer uit te hangen. Kaj is zelf verantwoordelijk.’
‘Ik weet best dat er één schuldige is.’
| |
*
Voorzichtig balancerend met koffie en een paar broodjes duwt Tamara de deur naar het stadstuintje open. Ze laat zich zakken in de ligstoel, die zich voegt naar haar lichaam. Even nergens aan denken, even ontspannen. Licht beweegt het blad van de sering, de bloemengeur doet haar aan thuis denken.
Ze was bang geweest om, na de bizarre vechtpartij, thuis over haar ervaringen met Kaj te praten. Ze had er niet omheen gekund. Haar moeder huilde dat dat toch niet kon, dan hadden ze het toch moeten merken?
‘Ik had vroeger ook een zuster waar ik gek op was’, zei haar vader, ‘van al mijn zussen ging ik met haar het meeste om. Maar ja, toen kon je nog een arm om iemand heen slaan zonder verdacht te zijn.’
‘U vindt dat ik overdrijf,’ constateerde ze fel. ‘Jullie staan achter Kaj, u bagatelliseert wat hij gedaan heeft. Zoiets verzin ik toch niet.’
| |
| |
‘Rustig maar, Mar, dat hij Huib zo mishandeld heeft vergeet ik echt niet, en als dat andere waar is, wat ik natuurlijk niet hoop, dan was dat heel moeilijk voor je. Maar je kunt het toch ook verkeerd hebben uitgelegd? Kaj reageert wel meer wat emotioneel en labiel.’
‘U bent bang.’
‘Ach meisje, rustig nou maar, ik weet het wel, je bent wat overspannen, maar je moet afstand kunnen nemen. Op grond van alleen jouw vermoedens mogen we je broer niet zomaar beschuldigen.’
‘Hij heeft het zelf gezegd.’
‘We hebben jullie christelijk opgevoed.’
‘U gelooft me niet.’
‘Hoor en wederhoor, Tamara.’
Gedachteloos volgt ze een vroege vlinder, tot diep in het blauw van de lucht. Ver weg ziet ze een vliegtuig als een klein zilveren kruis in de lucht hangen. Wat zal Huib tegen Kaj zeggen? Ze sluit haar ogen.
‘Ik heb geboekt naar Marokko’, kwam Huib haar vertellen, kort na zijn ontslag uit het ziekenhuis. Tamara keek hem ongelovig aan. Ze zag het litteken op zijn gezicht, zijn aan één kant afgeschoren haar met daaronder de amper genezen wonden.
‘En ik dan?’ Met zenuwachtige, korte gebaren pakte ze de stapel kranten bij elkaar die om haar stoel heen lag.
‘Kaj moet gevonden worden. Ik mag geen Kaïn zijn die zegt ‘Ben ik mijns breeders hoeder?’ Hij moet weten dat we er zijn, voor hem.’
De kranten vielen weer in een slordige hoop uiteen op de vloer.
‘En dát ga je hem zeggen?’ riep ze woedend. ‘Vertel hem dan meteen dat ik hem als een adder aan m'n borst zal koesteren. Ik had gelijk, ik had er nooit over moeten praten tegen jullie. Pa gelooft me niet en jij vindt alleen Kaj belangrijk. Over míjn problemen lopen jullie heen. Snap je eigenlijk wel wat hij mij heeft aangedaan? Ik noem 't intimidatie, machtswellust, geestelijke verkrachting, een vorm van incest...’
Ze begon te huilen.
‘Jullie met z'n allen, jullie willen niet zien waar ik in stik, jullie beschermen Kaj, jullie mannen.’
Het laatste woord spuugde ze uit. ‘Je beschermt je eigen soort, je koestert je macht. Je weet niet wat dat is: altijd op je hoede zijn. Mam zegt ook niks, die wordt door pa gehersenspoeld. Ik kan beter naar een Blijf-van-m'n-lijf-huis gaan, daar word je tenminste geloofd en daar willen ze je helpen.’
Huib keek haar aan alsof hij haar niet herkende.
| |
| |
‘Denk je dat ik nog één man vertrouw? Verraden voel ik me.’
‘Toe Tamara, ik geloof je wel, dat weet je toch, maar als we Kaj niet vinden dan komen we niet achter de waarheid. Daar moeten we naar zoeken.’
Ze antwoordde niet. Waarheid, dacht ze moe, welke waarheid weegt zwaarder, die van Kaj of van mij?
Boven het hoofd van Tamara drijft langzaam een wolk. Een schaduw schuift over haar heen. Het vliegtuig vliegt de verte in. Zonlicht schittert op de vleugels.
Ati van Gent (1942) pubiceerde recensies in Eva.
|
|