Liter. Jaargang 2
(1999)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermdChristelijk literair tijdschrift
[pagina 78]
| |||||
Siem Bakker
| |||||
1Sinds het begin van de jaren '80 zetten literatuurcritici met enige regelmaat vraagtekens bij het bestaansrecht van het literaire tijdschrift. Jaap Goedegebuure bijvoorbeeld kondigde in 1981 in de Haagse Post nog wel niet het einde aan van dit fenomeen, maar hij constateerde wél dat bij de literaire tijdschriften in het algemeen een stellingname ontbrak.Ga naar eind2. Van het tiental tijdschriften dat hij in zijn stuk noemt, beschouwt hij Bzzlletin als het meest representatief voor de actuele ontwikkeling: de meeste Nederlandse literaire tijdschriften waren een magazine aan het worden. Een tijdschrift dat in 1981 nu juist wel opviel door stellingname, het feministische Chrysallis, kwam in zijn verhaal niet voor. Twee jaar later zien we Goedegebuures betoog nog eens door de literaire praktijk worden gelogenstraft. We schrijven dan 1983 en de eerste afleveringen verschijnen van alweer twee ideolo- | |||||
[pagina 79]
| |||||
gisch herkenbare tijdschriften: het ‘lesbisch-culturele’ Lust & Gratie en het ‘christelijk literaire’ Woordwerk. Bovendien breekt in Vlaanderen - uiteraard uit protest tegen de gezapigheid - een jongerentijdschrift zich een baan: De brakke hond. Een jaar later - in 1984 - betreedt in Vlaanderen Nieuw Wereldtijdschrift het literaire podium, tegelijkertijd verschijnt in Nederland het jongerentijdschrift De Held. In 1989 meldt zich een zeer eigenzinnig poëzietijdschrift: De zingende zaag en in 1991 wederom een tijdschrift met een stellingname: het christelijk geïnspireerde Bloknoot. Jongerentijdschriften hebben zich ook in het huidige decennium alweer aangemeld: Zoetermeer en Millennium bijvoorbeeld. Overigens hebben deze twee zich ook al weer afgemeld, zoals het een zichzelf respecterend generatietijdschrift betaamt. Toch is Goedegebuure in 1996 van mening dat het allemaal nog een graadje erger geworden is dan hij vijftien jaar eerder vaststelde.Ga naar eind3. Opnieuw in een stuk in de hp, getiteld ‘De Gids verdwaald’, begint hij zelfs met de uitspraak dat literaire tijdschriften eigenlijk niet meer van deze tijd zijn. Vrijwel al hun kernfuncties zouden ze zijn kwijtgeraakt aan hun naaste concurrenten: de dag- en weekbladpers, de glossy magazines en radio en televisie. En dit zegt hij terwijl er toch in Nederland en Vlaanderen meer dan 70 tijdschriften aan de weg timmeren - let wel: landelijk gedistribueerde tijdschriften. En wie hierbij het Internet wil betrekken: langs deze weg zijn op dit moment een tiental tijdschriften actief, met namen als Meander, Toendra en De Opkamer. Anders dan Goedegebuure sinds jaar en dag beweert, kunnen we gerust zeggen dat de literaire tijdschriften leven, en hoe! De Revisor viert dit jaar feest: het bestaat 25 jaar. Maatstaf, Hollands Maandblad, Raster, nwt, Optima, De Gids, Tirade, D.W. & B, De Tweede Ronde en vele andere gaan door, telkens weer veranderend, want complicaties horen er als van nature bij. Tijdschriften schrijven nu eenmaal hun tijd. Ze reageren op de veranderingen in de cultuur en op de rol van de literatuur daarin. Soms zijn ze maar korte tijd programmatisch; soms verwatert het programma; dan weer verandert het programma radicaal of helemaal niet. | |||||
2De theoretische grondslagen van zich programmatisch gedragende tijdschriften kunnen net zo verschillend zijn als literatuuropvattingen dit kunnen zijn. Maar in hoofdlijnen kunnen we sinds de verschijning van De nieuwe gids in 1885 toch spreken van een drietal typen:
| |||||
[pagina 80]
| |||||
Wat zien we tegenwoordig van deze driedeling - een indeling in drie poëticale paradigma's - nog terug? Laat ik het zo kort mogelijk houden: als het literaire klimaat verandert, dan is dit merkbaar aan een verschuiving in de onderlinge verhouding tussen de drie genoemde typen literatuuropvatting. Niemand zal ontkennen dat op dit moment het genre van de biografie een bloeitijd beleeft. Ook zien we hoe groot de belangstelling is voor het ego-document, het autobiografische, de achtergrondgeschiedenis, het interview, het dagboek, de human interest. De personalistische poëtica is dominant geworden. Wat echter niet wil zeggen dat er niet allerlei verbindingen aangegaan worden en in stand gehouden met ideologische en/of esthetische uitgangspunten en criteria. Om dit poëticaal veranderde klimaat te illustreren verwijs ik naar een nog tamelijk recente bespreking van Elsbeth Etty in de nrc, waarin zij een aflevering van De Gids bespreekt, die van februari 1998: Liefhebbers van de mannen van Forum kunnen [...] terecht bij De Gids, want dat opent met een mooi en, zoals dat volgens de tradities van Forum hoort, persoonlijk essay van Marc Reugenbrink over E. du Perron. Met veel inlevingsvermogen behandelt hij wat hij ‘Du Perrons politieke incorrectheden’ noemt. Hij doelt dan op het in Du Perrons werk gesignaleerde racisme en bekent dat diens incorrectheid hem soms een gevoel van opluchting geeft. [...] Ook in De Gids verbaast Emanuel Overbeeke (in een essay over de rol van muziek in het werk van Margriet de Moor) zich erover ‘dat sommige critici nog steeds schromen om te wroeten in biografische verklaringen [...] terwijl de biografie de laatste jaren aanmerkelijk in status is gestegen.’ Hetzelfde thema keert terug in het artikel van neerlandicus Peter Buwalda over Karel en Gerard van het Reve. Volgens hem heeft nog nooit een letterkundige zich gewaagd aan de vergelijking van de oeuvres van beide broers en dat zou komen ‘door de nasleep van een inmiddels opgeheven letterkundig taboe: het taboe op het leven van de schrijver.’ Peter Buwalda trekt zich niets aan van welk taboe dan ook en dat levert een schitterende bijdrage aan de Reve-Forschung op.Ga naar eind4. | |||||
3Nu we weten dat het literaire tijdschrift nog springlevend is en dat er een aantal is dat wel degelijk standpunten inneemt, en we bovendien ook enig zicht hebben op het huidige literaire klimaat, wordt het tijd om in te gaan op de vraag hoe het met het tijdschrift Liter is gegaan in zijn eerste jaar van bestaan. Hoe oordeelden de critici? Onder de wat dreigende kop ‘Strenge vragen aan nieuw tijdschrift’ besteedt Marjoleine de Vos in de nrc de meeste aandacht aan de discrepantie tussen ener- | |||||
[pagina 81]
| |||||
zijds iets wat volgens Wilbert Smulders n.a.v. de lotgevallen van het tijdschrift Ontmoeting theoretisch niet meer kan: de onmogelijkheid dus van het bestaan van een christelijk literair tijdschrift, en anderzijds de onmiskenbare werkelijkheid van 1998: de oprichting van een nieuw christelijk literair tijdschrift. De Vos waardeert de gedichten van Koos Geerds (‘lekker landelijk’) en vooral het essay van Gerda van de Haar over het toneelstuk De nacht van de pauw van Willem Jan Otten: Van de Haar laat meteen zien, aldus De Vos, waar literaire tijdschriften behalve voor nieuwe gedichten óók voor zijn: ‘om wat rustiger, uitvoeriger, nadat de opwinding van de actualiteit is neergedaald, ergens op in te gaan. [...] Bij elk literair tijdschrift is men wel blij als er twee of drie behoorlijke stukken, verhalen of gedichten in staan. En die score haalt Liter wel.’Ga naar eind5. Wat De Vos niet doet, is zich afvragen of Smulders wel gelijk heeft. Evenmin doet dit de criticus Rob Schouten in Vrij Nederland. Hij betitelt het stuk van Smulders zelfs als ‘pièce de résistance’ van het eerste nummer. Voor een ‘christelijk zuiltje’ in de literatuur ziet ook Schouten weinig of geen bestaansrecht. De meeste bijdragen in Liter kunnen er voor hem literair gezien mee door en hadden dus net zo goed verspreid in andere tijdschriften kunnen staan. Als typisch christelijk zouden ze daar niet zijn opgevallen, meent hij. ‘Een onmiskenbaar eigen literair profiel heeft Liter dus nog niet’, aldus Schouten. Mijns inziens sluit Schouten zich te gemakkelijk aan bij de zgn. ‘strenge vragen’ van Smulders: Liter heeft nu juist in tegenstelling tot bijvoorbeeld Tirade, Hollands Maandblad, Maatstaf en De revisor bij uitstek een eigen profiel: door de herkenbare selectiecriteria van de redactie en door de neiging van de auteurs tot concentratie, of je dat nu nestgeur noemt of christelijke signatuur. Een vergelijking met Ontmoeting gaat al gauw mank - immers, ten tijde van de opheffing van Ontmoeting in 1964 was in de literaire kritiek de esthetisch gerichte poëtica van Merlyn dominant. Voor identificerend lezen, voor autobiografische of ideologische invalshoeken was er voor langere tijd geen hoofdplaats. Ook andere zgn. verzuilde tijdschriften vielen weg midden jaren '60: katholieke en humanistische net zo goed als protestantse. Tegenwooordig liggen de poëticale kaarten weer anders. Een reëel gevaar voor Liter, aldus Hans Groenewegen in Hervormd Nederland, is wel dat christelijke aspecten óvergeaccentueerd wordenGa naar eind6.: zowel in de teksten als in de optiek van de lezer. (Om een gedichtje van K. Schippers vrij te citeren: wie in Liter goed om zich heen kijkt, ziet dat alles religieus gekleurd is.) Van de ene kant zijn er recensenten die vinden dat er een zekere onwrikbaarheid in het programma zit, een enkeling spreekt zelfs van ‘zelfgenoegzaamheid’ (Bert van Weenen in Chroom)Ga naar eind7. of van ‘religieuze correctheid’ (tijdschrift Schrijven). Van de andere kant zijn er die hopen op nog verdere verruiming: waarom ook niet wat plaats geven aan auteurs als Oek de Jong en Marcel Möring met hun opvattingen over ethiek en maatschappij?Ga naar eind8. K. de | |||||
[pagina 82]
| |||||
Jong in Centraal Weekblad wijst erop dat de rubriek ‘Klinker en Medeklinker’ als genre niet alleen goed past in een literair tijdschrift maar ook in het huidige literatuurdidaktische klimaat: de huidige opvatting over de multi-interpretabiliteit van een gedicht wordt in deze rubriek fraai geïllustreerd.Ga naar eind9. | |||||
4Over literair klimaat gesproken: dat geen enkele aflevering van Liter zo goed gelezen zal zijn als nr. 3, Vrijdag de vijftiende, zou wel eens kunnen liggen aan de aard van de inhoud. Om de bewoordingen van het Reformatorisch Dagblad aan te halen: ‘laagdrempelige human-interest-verhalen’.Ga naar eind10. Aan de hand van wat ik zojuist heb gezegd over de dominant geworden personalistische literatuuropvatting, zouden we het ook anders kunnen formuleren: als tijdschrift voelt Liter zijn tijd literair goed aan. Het zit programmatisch hecht in elkaar. Poëticaal manifesteert het zich door de selecties in de rubrieken ‘Signaleringen’ en ‘Kritieken’; in de literairhistorische accentueringen door te kiezen voor artikelen en studies over Van Eerbeek, G. Schrijver, De Mérode en Van der Graft. Interpretatief onderscheidt het zich door op zoek te gaan naar religieuze dimensies in uiteenlopende teksten: dat kan Sara Burgerhart zijn, een toneelstuk van Willem Jan Otten of een Franse vertaling van De Jacobsladder van Maarten 't Hart. Opmerkelijk is het aantal bijdragen van autobiografische aard; een schrijversdagboek, een reisverhaal, nostalgische gedichten of zelfs een nummer met alleen maar dagboekbladen; kenmerkend is ook het interview van Hans Werkman met Jan Siebelink in nr. 5 over diens afkomst en het ouderlijk milieu. Zo'n interview zou in Merlyn ondenkbaar zijn geweest. Poëticaal mag Liter up to date worden genoemd. In zijn opzet systematisch: literairhistorisch, interpretatief en kritisch consistent. Het verhalend proza en de poëzie voegen zich hier haast organisch bij. | |||||
5Wel vraag ik me af, hoever de redactie en de lezers zouden willen gaan als het om verruiming van de inhoud zou gaan. Waar zouden de grenzen liggen? Is het bijvoorbeeld mogelijk dat voor een tijdschrift ‘met de Bijbel als leidraad’ er een bijdrage in zou verschijnen over de katholieke auteur Antoon Coolen? Bijvoorbeeld over een bepaald type personage in zijn werken: meestal een dokter of notaris met vitalistische en vrijzinnige opvattingen, die dan in dit opzicht als een markant contrastpunt wordt geplaatst tegenover de overwegend gelovige figuren in zijn boeken? Ik heb de hoop, en eerlijk gezegd ook wel het vermoeden, dat zulke onderwerpen zouden kunnen - een gedachte die gebaseerd is op onder meer een publicatie over Multatuli door Dirk Zwart in BloknootGa naar eind11. en het eerder genoemde essay van Gerda van de Haar over Willem Jan Otten, in het bijzonder op een gedeelte daarin | |||||
[pagina 83]
| |||||
dat ik aan het slot van deze beschouwing graag onder uw aandacht breng - een passage waarin Otten wordt vergeleken met De Winter: ‘Leon de Winter krijgt doorgaans het verwijt van postmoderne oppervlakkigheid, maar drenkt al zijn gemakkelijk lezende, theatrale boeken in de ethiek. Men herinnert zich het boekenweekgeschenk van 1995: een oude dame die zich het oorlogsgeweld in voormalig Joegoslavië zo aantrekt, dat zij het vliegtuig neemt naar Split. De Winter droeg het boekje op aan zijn moeder. Deze auteur is veel te Joods om zijn gevoel voor rechtvaardigheid op te geven. Zijn ernst zit onder de oppervlakte.’Ga naar eind12. Ook over de religieuze en ethische lagen in de romans van De Winter kan ik me een bijdrage voorstellen.
Dirk Zwart zei het zo in een interview bij het begin van Liter: ‘Het gaat niet om het instandhouden van het eigen zuiltje, maar om het bieden van een ontmoetingsplaats voor schrijvers en lezers’.Ga naar eind13. Van mij mag het ook wel een beetje een vrijplaats zijn, een blad dat de kunst verstaat zich te verbreden en verruimen én toch zichzelf te blijven. De maat is voor vandaag vol, meer heb ik nu niet te zeggen. | |||||
[pagina 84]
| |||||
Dr. Siem Bakker (1942) doceert moderne Nederlandse letterkunde aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij publiceerde Nieuwe Maatjes (bloemlezing verhalen, 1995, met Willem Kurstjens), Literaire Tijdschriften. Van 1885 tot heden (1986), Het literaire tijdschrift Het Woord (dissertatie, 1987), deeltjes in de Memoreeks over Terug naar Oegstgeest van Jan Wolkers en Hoffman's honger van Leon de Winter en bijdragen aan het Kritisch Literatuur Lexicon. |
|