Liter. Jaargang 2
(1999)– [tijdschrift] Liter– Auteursrechtelijk beschermdChristelijk literair tijdschrift
[pagina 66]
| |||||||||||||||||
René van Woudenberg
| |||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||
van deugd zijn, dat de verhalen waarin zij optreden niet goed aflopen. De naturalistische auteur is er allesbehalve op uit de lezer moreel te verheffen. (Maar hij is natuurlijk wel uit op iets anders.) Laat ik het, nu ik het toch over Emants heb, ook met een bekentenis komen. Ik lees de romans van de naturalisten niet graag. En de reden is: ze helpen me moreel niet verder, maar duwen me eerder, moreel gesproken, kopje onder. Ik houd niet van die werken, hoe knap ze soms ook geschreven zijn. James van Tuyll, de hoofdpersoon van P.A. Daums Uit de suiker in de tabak (1885), zegt ergens: ‘als ik zoo 's middags onder 'n kop thee van mijn voorgalerij naar beneden zie over de eindelooze sawahs, [...] dan krijg ik wel eens een naar gevoel van verlatenheid, en dan denk ik, hoe weinig er noodig is om een menschenleven doelloos te maken.’Ga naar eind5. Deze en dergelijke opmerkingen, hoe goed ook geformuleerd, heb ik, ook in de filosofie, al te vaak gehoord om me nog door hun nieuwheid te laten verrassen. Nee, dan heb ik veel liever werken waarin ouderwetse helden optreden, die door strijd en zelfverloochening heen tot een zuiver besef van dingen komen en die gelouterd worden tot echte deugd. Ik houd van de werken van mevr. Bosboom-Toussaint, maar ook van de romans van K.J. Popma en Susan Howatch, want ik leer er iets van, ze spreken iets in me aan waarop ik aangesproken wil worden. De literatuur die ik graag lees is regelmatig als ‘moralistisch’ veroordeeld. Het zij zo. Maar naar mijn mening ligt er in deze opvatting van literatuur nog steeds een geweldig potentieel. Het is m.i. een vorm van literatuur waarin de geest kan waaien.
En nu maak ik een geweldige ommezwaai in mijn betoog. Om deze enigszins te verdoezelen, spreek ik eerst wat verbindende tekst uit. Ik wil nu iets zeggen, niet meer over de doelen van literatuur (zoals: moreel verheffende voorbeelden voor te houden), maar over de weg waarlangs die doelen worden bereikt: het lezen. Literatuur kan haar doelen immers alleen maar bereiken wanneer ze wordt gelezen. Ik wil hier graag op ingaan omdat er onder intellectuelen opvattingen leven over lezen, die m.i. een effectieve verhindering ervoor vormen dat de geest kan terugkeren in de literatuur. Ten eerste kan men vaak horen dat lezen interpreteren is. Wie leest, interpreteert. Dat geldt niet alleen het lezen van literaire werken, het geldt alle lezen. Maar is dat wel zo? Is het zo dat wanneer ik bij een afslag op de a2 een bord lees waarop staat ‘Vinkeveen Abcoude’, ik die woorden interpreteer? Is het zo dat ik, wanneer ik een treinkaartje of een bijsluiter lees, interpreteer? Dat hangt uiteraard af van wat men onder ‘interpreteren’ verstaat. Het lijkt mij in elk geval dat wanneer men op een bord leest ‘Vinkeveen Abcoude’ en vervolgens denkt ik moet deze afslag nemen, men iets anders, iets van een andere soort, doet dan wanneer men Majoor Frans leest | |||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||
en vervolgens denkt dit is een emancipatoir boek. Als men op een bijsluiter de woorden ‘niet voor inwendig gebruik’ leest en men denkt dit moet ik niet innemen dan doet men iets anders dan als men Gossaerts ‘Eis Daimona’ leest en denkt de vreemdeling waarvan in dit gedicht sprake is, is satan. Het lijkt me, dat we in de gevallen van Majoor Frans en ‘Eis Daimona’ iets doen dat interpreteren kan worden genoemd, maar in het geval van ‘Vinkeveen Abcoude’ niet. Maar misschien heb ik het mis. Stel: ik rijd met de auto in China, en ik zie daar borden langs de snelweg staan met mooie maar mij onbekende karakters (ik kan ze even slecht van elkaar onderscheiden als de ene mus van de andere). Wanneer ik mijn ogen laat gaan over die karakters, ben ik dan aan het lezen? Ik denk het niet. Want als dat al lezen is, dan leest een kind van twee jaar ook al, als het in een boek zit te kijken. Maar dat doet het niet; we zeggen immers van dat kind ‘het kan nog niet lezen’. Wat kan dat kind dan nog niet, wat u en ik wel kunnen? En wat kan een Chinees op de snelweg wat ik niet kan? Ik denk we het verschil als volgt kunnen omschrijven: een volwassene weet van de betekenis van bepaalde grafische vormen; hij weet dat de grafische vorm paraplu een bepaalde betekenis heeft. En de Chinees op de snelweg weet dat dit bepaalde karakter die betekenis heeft. En nu zou je kunnen denken dat lezen altijd interpreteren is, in deze zin: altijd als je iets leest, word je je bewust van de betekenis van grafische vormen. Als je het zo omschrijft, dan is het oplezen van, zeg, het alfabet, nog geen lezen; immers, als ik zeg ‘a, b, c, etc.’ dan word ik me niet bewust van de betekenis van een grafische vorm. Laten we nu voor het moment uitgaan van de - enigszins problematische - omschrijving dat lezen interpreteren is, en dat lezen bewustwording van betekenis is. Ik wil nu verschillende kanttekeningen plaatsen bij deze omschrijving. De eerste is dat vele anderen een geheel andere omschrijving geven van ‘interpreteren’. Ik geef een kort overzichtGa naar eind6.:
| |||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||
Dit is nog maar een kleine bloemlezing van uitspraken over interpreteren. Die uitspraken zijn vaak duister en raadselachtig. Bij vele ervan denk ik, als ik ze lees, dit is onzin, of: als dit interpreteren is, dan heb ik nog nooit geïnterpreteerd. Neem nu de omschrijving van interpreteren als ‘toekenning van betekenis’. Ik geloof niet dat als ik het woord paraplu interpreteer, ik aan dat woord een betekenis toeken. Dat woord heeft die betekenis al lang en breed voordat ik met dat woord bezig ga. En als interpreteren betekenistoekenning is, dan is ook het volgende interpreteren: ik stel voor aan het woord paraplu voortaan de betekenis van het woord stoomboot toe te kennen. Hoewel ik best in staat ben om een dergelijk voorstel te doen, kan mijn voorstel niet worden gekarakteriseerd als een interpretatie van het woord paraplu. Dus is het niet correct om te zeggen dat interpretatie betekenistoekenning is. Veel uitspraken over interpreteren breken m.i. stuk op de uitermate raadselachtige notie ‘betekenis’.Ga naar eind7. We zeggen bijv. dat woorden betekenis hebben. Het woord paraplu bijv., zeggen we, betekent regenscherm. Wat doen we nu precies wanneer we zeggen wat de betekenis van een woord is? Wel, we geven een linguïstische expressie die op een bepaalde manier equivalent is aan dat woord. (Op welke wijze equivalent? Laten we zeggen: ‘op semantische wijze’). Maar we zeggen ook dat zinnen betekenis hebben. De zin ‘ik ben een dromer van de winter in de zomer’, zeggen we, heeft een betekenis. En ook de zin ‘de komende dagen wordt er veel regen verwacht’ heeft een betekenis. Het is in zekere zin eenvoudig om de betekenis van een woord te specificeren; we kunnen die betekenis immers opzoeken in een woordenboek. Maar het is veel minder eenvoudig de betekenis van zinnen te specificeren; er is immers geen zinnenboek. Nu zou men kunnen denken dat de betekenis van een zin het vector-resultaat is van de woorden waaruit die zin is opgebouwd. Maar dat is niet juist. De zin ‘de voorzitter ploegde voort’ kan betekenen dat de voorzitter op zijn ploeg aan het werken was, maar ook dat de voorzitter de agenda op een grondige wijze afwerkte. De betekenis van een zin is weliswaar afhankelijk van de betekenis van de woorden die in die zin voorkomen, maar niet volledig. Die is ook afhankelijk van de context waarin die zin wordt uitgesproken. De betekenis van woorden is echter veel minder contextafhankelijk dan de betekenis van zinnen.Ga naar eind8. Nu spreken we ook wel over de betekenis van grotere taalbouwsels, bijv. van gedichten en boeken. Maar dit is in menig opzicht een raadselachtige manier van spreken. Want stel dat iemand mij zou vragen ‘Kun je voor mij de betekenis van “Eis Daimona”, of Majoor Frans, of de Kritik der reinen Vernunft specificeren’, dan zou ik niet goed weten wat ik moet antwoorden. Ik kan ook niet grijpen naar een gedichten- of boekenboek waarin die betekenis wel is gespecificeerd (net zomin als dat ik kon grijpen naar een zinnenboek). Maar nu zeg ik het te sterk. Want wanneer iemand mij vraagt ‘Wat is de betekenis van werk W?’, dan kan ik daar in principe heel verschillende, en mogelijk goede, antwoorden op geven. Ik kan bijv. zeggen: | |||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||
[A] De betekenis van W is, dat daarin voor het eerst in de geschiedenis van de roman een alwetende verteller ontbreekt; of: dat daarin voor het eerst voor de emancipatie van de vrouw wordt gepleit. Ik denk dat wie de gestelde vraag aldus beantwoordt, een cultuurhistorisch antwoord geeft. Maar ik kan ook een heel ander antwoord - een antwoord van een andere soort - geven op de vraag ‘Wat is de betekenis van W?’, een antwoord dat zeker niet minder goed, d.w.z. van een minder goede soort, is: [B] De betekenis van W is dat de auteur er de intentie mee heeft om duidelijk te maken dat het cultuurstelsel in Indië onrechtvaardig is; of: dat het leven zinloos is; of: dat hoge idealen soms een maskerade voor zelfzucht zijn. Laten we zeggen dat wie de gestelde vraag aldus beantwoordt, een auteurs-intentioneel antwoord geeft. Nog weer een ander antwoord - een ander soort antwoord - op de vraag ‘Wat betekent werk W?’ luidt: [C] W betekent erg veel voor me. Toen ik in me in deze situatie bevond, heeft het me geholpen doordat ik zag dat ik niet de enige was die met deze problemen rondliep; of: W betekent veel voor me, omdat dat boek in feite over mij ging. In een dergelijk antwoord wordt het woord ‘betekenis’ gebruikt in dezelfde zin als in de uitspraak: ‘Dat ze me die brief heeft geschreven, betekent veel voor me’. Laten we zeggen dat wie antwoord [C] geeft, een lezers-waarderend antwoord geeft. Nu kan ik me iemand voorstellen die met alle drie de soorten van antwoord op de vraag ‘wat is de betekenis van W?’ ontevreden is. Ik kan me iemand voorstellen die aldus reageert: ‘Ik vroeg niet naar de cultuur-historische betekenis van W, noch naar de intenties van de auteur van w, noch naar wat W voor jou betekent (niet naar de emotionele waarde die W voor je heeft); nee, ik vroeg naar de betekenis van W in een nog andere zin’.Ga naar eind9. Kunnen we het soort betekenis waarnaar deze persoon vraagt nog nader specificeren? Kunnen we nog iets zeggen van het soort [D] de betekenis van W is dat... waarbij op de puntjes iets volgt van een soort dat niet was verschenen bij [A], [B], of [C]? Ik zou het niet weten. | |||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||
Hoe raadselachtig de notie ‘de betekenis van W’ echter ook moge zijn (en ze is m.i. erg raadselachtig), er worden over de betekenis van literaire werken door literatuurwetenschappers dingen beweerd die m.i. volkomen onjuist zijn - dingen die, als ze waar zouden zijn, zouden verhinderen dat literaire werken ooit die doelen kunnen dienen, die ze volgens de Horatiaanse traditie (ook) zouden moeten dienen: nl. nuttig zijn door helden te tekenen die een moreel-exemplarische functie hebben, ter waarschuwing en ter navolging. Laten we eens enkele beweringen van Stanley Fish over betekenis bezien.Ga naar eind10. Hij zegt onder meer (wat nu volgt is een collage van vertaalde frases die bij Fish te vinden zijn): de tekst is geen zelfgenoegzame container van betekenis; de betekenis van een tekst ontwikkelt zich in een dynamische relatie met de verwachtingen van de lezer, zijn projecties, conclusies, oordelen en aannamen. De lezer is medeverantwoordelijk voor de produktie van betekenis. En betekenis is eerder een gebeurtenis dan een ding; het is niet de eigenschap van een tekst, maar veeleer het produkt van de interactie tussen een tekst (opgevat als een reeks van woorden) en de zich ontwikkelende respons van de lezer. De lezer reageert niet op de betekenis van de tekst, maar de lezersreactie is de betekenis, of althans het medium waarin de betekenis tot aanzijn (bestaan, stand) komt. Ik begrijp Fish hier zo: als poogt hij te karakteriseren wat ‘tekstbetekenis’ is. Ik denk dat wat hij over ‘tekstbetekenis’ zegt, kan worden onderverdeeld in een negatieve en een positieve these. De negatieve these luidt: De tekst is geen zelfgenoegzame container van betekenis. Wat wil dit zeggen? Ongeveer dit: een tekst heeft geen ‘inhoud’; of: een tekst is geen instantie die inhoud bevat. Ik denk dat Fish hetzelfde onder woorden brengt wanneer hij zegt dat betekenis geen eigenschap is van een tekst - het is zelfs helemaal geen eigenschap; ‘eigenschap’ is niet de juiste ontologische categorie waarin betekenissen moeten worden geplaatst. De positie die Fish ontkent kan misschien als volgt worden weergegeven: Stel, er ligt een tekst, bijv. Majoor Frans, voor mij op tafel. Het ligt op een bepaalde manier voor de hand om te denken dat die tekst een betekenis (of eventueel meerdere betekenissen) heeft, hoe moeilijk het misschien ook is om die te specificeren. Over de relatie van tekst en betekenis kan men denken op een manier die analoog is aan de manier waarop we geneigd zijn te denken over de relatie tussen woord en betekenis: net zoals betekenis een eigenschap is van een woord, zo is betekenis een eigenschap van een tekst. Teneinde de betekenis van een tekst te achterhalen, moet ik hem lezen. Maar dat betekent niet dat die tekst die | |||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||
betekenis, voorafgaand aan mijn lezen, niet zou hebben. (Een flesje bier heeft inhoud, ook voorafgaand aan mijn drinken). Een ongelezen tekst heeft evenzeer betekenis als een gelezen tekst. Het verschil tussen een gelezen en een ongelezen tekst is dat van de betekenis van de gelezen tekst iemand zich in een of andere mate bewust is geworden, maar van de ongelezen tekst niemand. Het is uiteraard soms moeilijk om te specificeren wat de betekenis van een bepaalde tekst is. Maar dat hoeft ons er niet aan te doen twijfelen dat die tekst een betekenis heeft (immers, ook al weet ik niet welke inhoud een flesje heeft, dat hoeft me er niet aan te doen twijfelen dat het een inhoud heeft). Ik denk dat het bovenstaande beschouwd kan worden als de common sense- visie op de relatie tussen tekst en betekenis. En het is deze visie die volgens Fish onjuist is. Wat zijn nu precies Fish' redenen om de common sense-visie op de relatie tussen tekst en betekenis in twijfel te trekken? Precies hier stuiten we op een probleem. Want hij geeft in feite helemaal geen redenen. (En anderen die soortgelijke dingen beweren, doen dat evenmin.) Wat hij doet is dit: in de plaats van de common sense-visie stelt hij een alternatieve visie. Maar dit heeft als zodanig natuurlijk geen argumentatieve waarde... tenzij het alternatief even plausibel, even intuïtief evident is als de common sense-visie erop. Maar is het dat? Laten we dat nagaan door Fish' positieve these te bezien. Die luidt: De lezer is medeverantwoordelijk voor de produktie van betekenis. Wat in deze stelling wordt beweerd, kan misschien iets uitgebreider als volgt omschreven worden: | |||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||
Stel, er ligt een boek voor me op tafel, bijv. Majoor Frans, of Plato's Phaedrus. Dat deze teksten iets betekenen, hangt af van mij, althans, hangt af van mij voorzover ik ze lees. Een tekst an sich heeft geen betekenis. Nee, hij krijgt betekenis door mijn lezen. De betekenis van een tekst komt tot stand door de interactie tussen mij en de tekst. Ik ben niet alleen-verantwoordelijk voor de produktie van betekenis; de tekst eist ook haar deel. Maar ik ben wel medeverantwoordelijk. En ik ben dat op de volgende wijze: wanneer ik een tekst lees dan treed ik haar tegemoet met verwachtingen, projecties, conclusies, oordelen en aannames. Wanneer ik begin een roman te lezen, dan verwacht ik heel andere dingen dan wanneer ik een gedicht begin te lezen. Van die verwachtingen ben ik me niet zo bewust, en ik kan ze ook niet zo maar één-twee-drie expliciteren. Maar ze zijn er wel. Ik draag dat alles mee wanneer ik naar een tekst toega. En wat die tekst betekent, wordt dus medebepaald door wat ik zelf meeneem. Daarom is de betekenis van een tekst ook veranderlijk in de tijd: ze verandert mee met het lezerspubliek. (Ik denk dat wie enige kennis heeft van de geschiedenis van de filosofie, kan zien dat Fish' positieve stelling een soort herhaling is van Kants Copernicaanse revolutie - nu op het gebied van teksten.) Ik geloof niet dat deze opvatting zelfs maar bij benadering plausibel is. Ik zie geen reden om te denken dat de betekenis van Majoor Frans wordt mede-bepaald door mijn verwachtingen, etc. Natuurlijk, mijn verwachtingen etc. hebben invloed op mijn lezen, ze richten en sturen mijn lezen misschien, ze maken misschien dat sommige dingen me meer raken dan sommige andere dingen, ze hebben invloed op hoe ik personages beoordeel, etc. Maar dit alles heeft geen invloed op wat Majoor Frans betekent. Het heeft wel invloed op wat dat boek voor mij betekent - wel invloed op zijn [C]-betekenis. Maar daarnaar waren we niet op zoek. In vergelijking met de zojuist gepresenteerde positie heeft de common sense-opvatting veel meer (enorm veel meer) intuïtieve plausibiliteit. En waarom zouden we dan de zo veel minder plausibele opvatting aanvaarden? Misschien omdat er goede argumenten voor zijn? Fish geeft ze niet, en ikzelf kan er ook geen bedenken. Hiermee is het mysterie van tekstbetekenis niet opgelost. Slechts is aangegeven waarom althans één wijdverbreide opvatting niet acceptabel is.
Het probleem dat ik nu heb aangesneden is, zoals filosofen zeggen, een ontologisch probleem; het betreft de zijnsrelatie tussen een tekst en zijn betekenis. Dit probleem moet scherp onderscheiden worden van het epistemologische probleem of (en zo ja, hoe) wij de betekenis van een tekst kunnen kennen. Het is geen deel van de common sense-opvatting over teksten (zoals ik die heb beschreven) dat wij de beteke- | |||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||
nis van een tekst kunnen kennen. Maar ik ben ervan overtuigd dat we in heel veel gevallen er zeker van mogen zijn dat we de betekenis van een tekst inderdaad ‘te pakken’ hebben. Niet in alle. Sommige teksten zijn en blijven ons een raadsel. En tot deze teksten zullen vermoedelijk ook die teksten behoren die zijn geschreven door auteurs die zich (hebben) laten leiden door die opvattingen over tekst en betekenis die naar mijn oordeel ingaan tegen de common sense.
Bij wijze van conclusie: de Horatiaanse opvatting dat literatuur nuttig moet zijn voor het leven, is door christelijke auteurs over het algemeen serieus genomen. Ze verdient het nog steeds om serieus genomen te worden. Wil literatuur echter nuttig zijn, en wel zodanig nuttig dat de geest erin kan gaan waaien, dan moeten we in literatuur ook echt geconfronteerd worden met een ‘Gegenüber’. Maar nu is er een belangrijke en invloedrijke wijze van denken over de betekenis van literaire werken die zegt dat teksten geen betekenis hebben, maar dat betekenis tot stand komt door een interactie tussen tekst en lezer en dus althans voor een deel afhangt van de lezer. Mijn premisse was: als deze opvatting over de betekenis van literatuur correct zou zijn, kan literatuur niet echt nuttig zijn voor het leven. En mijn betoog was dat die opvatting over literatuur niet correct is. Wat ik heb betoogd kan bijgevolg op twee manieren ondergraven worden: 1. door te laten zien dat mijn premisse onwaar is, en 2. door te laten zien dat mijn betoog over ‘betekenis van een tekst’ onjuist is. Maar mocht mijn betoog correct zijn, dan is daarmee het mysterie van de tekstbetekenis nog niet opgelost. | |||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||
René van Woudenberg (1957) is docent filosofie aan de vu in Amsterdam. Publicaties in boekvorm: Transcendentale reflecties (dissertatie, 1991), Gelovend denken (1992), Filosofische gedachten over het Godsgeloof (1993), Kennis en werkelijkheid (red.; 1996), De kentheorie van Alvin Plantinga (1998). |
|