in '44 werd gepubliceerd laat akelige dingen vermoeden, maar het enige aan het boek dat met die periode van doen heeft is het grove, gelige oorlogspapier.
Ik zal weinig tijd besteden aan de verhaallijn, want die doet hier niet direct ter zake. Het tovertapijt is een kleed, afkomstig uit het dierenrijk, waaraan ieder dier op aarde iets heeft bijgedragen: een stukje huid of vel, een veer of een schub. Als nu iemand bijvoorbeeld op het stukje apevel staat en er wordt een toverformule uitgesproken, dan gaat de betrokkene zich als een aap gedragen totdat de bezwering wordt opgeheven.
Nadat het tapijt door rovers is gestolen, komt het terecht van de ene plek op de andere waar zijn wonderlijke kracht telkens weer wordt gedemonstreerd. Dat gebeurt onder meer bij de sultan van Damascus, de Russische keizer Iwan de Gevlekte, bij roofridder Kasimir Stibitzky, aan het hof van de vorst van Erbs-Lerbs-Grützenau en op de raderboot van kapitein Watergolf.
In Het tovertapijt komen minstens drie beschreven en getekende taferelen voor die in mijn geheugen niet alleen een blijvende plaats zijn gaan innemen, maar waaraan zich in de loop van de tijd ook allerlei herinneringen en associaties hebben gehecht. Elk tafereel is, zou je kunnen zeggen, de ‘naam’ geworden van een geheugenplaats; van een mentale ‘locus’ met een unieke atmosfeer, die vervolgens werd - en nog steeds wordt - uitgebreid met nieuwe elementen die allemaal in die sfeer passen. In alle drie de gevallen is deze sfeer aangenaam, gelukkigmakend.
Het eerste tafereel bestaat uit een kleurenplaat van de gevulde vorst van Erbs-Lerbs-Grützenau die, voorzien van pruik en kroontje, onder een geel-rood gestreept baldakijn een middagdutje doet op het balkon van zijn paleis. Het balkon zweeft hoog boven het hoofdstadje Grützburg vol vakwerkhuizen, stadspoorten, een bescheiden gotische kerk en een raadhuis met puntige hoektorentjes.
Uit de tekst blijkt dat de vorst in slaap was gevallen nadat hij met een verrekijker naar beneden had gekeken. ‘Aha, vrouw Drost heeft de grote was’, had hij daarbij gemompeld, ‘en die drommelse secretaris heeft zijn kippen weer niet in de stal gesloten! Ze maken steeds de trottoirs vuil!’ Hij werd uit zijn slaapje gewekt door de grootmeester. ‘Hoogheid’, zei deze met een diepe buiging, ‘zo juist is met de extrapost een geschenk van Uw doorluchtigen schoonzoon, zijne majesteit van Rusland, aangekomen. Het is een zeer prachtig tapijt!’
Erbs-Lerbs-Grützenau is voor mij iets geworden als een behaaglijk utopia, waar enkel opgewektheid en goedmoedigheid heersen. Het is de naam geworden van een locus die later onder andere werd verrijkt met de stadjes aan de Romantische Strasse - niet zo vreemd natuurlijk - de ambiance in Aus dem Leben eines Taugenichts van Eichendorff, het Wasserspiel met zijn marionetjes in de tuin van het slot Hellbrunn bij Salzburg, Mozarts stukken voor blaaskwintet en met het kasteel van