| |
| |
| |
Kritieken
[1] Paradijs of Haagse bluf
Waterlelies van Henk van der Ent is een aparte roman. Niet om de stijl waarin hij is geschreven. Die is aan de droge kant en doet wat houterig en soms zelfs onnatuurlijk aan, met name in de weergave van uitspraken van personages.
De plot van de roman is evenmin opzienbarend. Een kinderloos echtpaar verblijft enkele dagen in Parijs, omdat de vrouw De waterlelies van Monet wil zien. Ze bezoeken er een aantal musea, twee kerken en een warenhuis, gaan uit eten, converseren en hebben elk hun eigen gedachten. De man, Thomas, is vooral bezig met het onderdrukken van depressieve gevoelens, het nadenken over zijn werk als landschapsarchitect en het tobben over zijn gezondheid (hij wacht op de uitslag van een scan); de vrouw, Hanneke, zit vooral te piekeren over haar carrière op het werk. Er zit weinig dramatische spanning in het verhaal.
Het aparte van Waterlelies zit hem in twee andere dingen: in de ideeën die erin worden behandeld (evenals Wie niet zien kan uit 1980 is Waterlelies een duidelijke ideeënroman) en in de manier waarop dit gebeurt. Wat betreft dat laatste: het ‘verhaal’ van het verblijf in Parijs wordt in de eerste helft van het boek vanuit het gezichtspunt van Thomas beschreven; daarna volgt een beschrijving van exact dezelfde gebeurtenissen, maar nu vanuit het perspectief van Hanneke.
Dat is aanvankelijk een verrassende leeservaring, en enerzijds heeft Van der Ent deze literaire truc ook knap toegepast. Wie de hoofdstukken vergelijkt, ziet hoe beide hoofdpersonen dezelfde gebeurtenissen dusdanig verschillend waarnemen en ervaren, dat hun werkelijkheid zelf er ook anders op wordt, alsof er twee ‘waarheden’ naast elkaar staan.
Een voorbeeld: Thomas en Hanneke lopen in een museum. ‘Op hetzelfde moment dat ze uit de lift de hal in lopen, zien ze links en rechts de expositiezalen. Eén blik is voldoende. Ze grijpen elkaars handen en kijken elkaar aan. Ze zegt: ‘Dit is het!’ Zo beleeft Thomas het. Maar in het verhaal van Hanneke lezen we: ‘Ze komen de lift uit en zodra ze de hal inlopen, zien ze kleurrijke glasobjecten in de expositieruimten. Thomas' gezicht ontspant zich. “Dit is het!” roept hij uit. Ze speelt het spel mee [...].’ Het is trouwens niet de enige keer dat hun beleving van de werkelijkheid radicaal verschilt. Er gaapt een ware kloof tussen deze mensen, wat Thomas overigens minder lijkt te beseffen dan Hanneke.
| |
| |
| |
Thomas
Thomas, begin 40, werkt bij de planologische dienst als groenontwerper, plichtsgetrouw maar met tegenzin. Liever ontwerpt hij parken en hij voelt zich dan ook meer kunstenaar, c.q. landschapsarchitect. Hij doet het liefst mee aan prijsvragen (dan is het ‘alles of niets’), maar geen van zijn ontwerpen is tot nog toe bekroond en uitgevoerd, omdat hij weigert toe te geven aan de eisen van zijn tijd. Hij is dus niet alleen in biologische zin onvruchtbaar, maar ook in artistieke. Een belangrijke architect echter gelooft in hem en dat verzacht zijn gevoel van miskenning, dat hij bovendien bestrijdt met de opvatting dat een kunstenaar daar boven moet staan.
Hij leeft voor zijn kunst, en liever dan met mensen om te gaan sluit hij zich op in zijn eigen wereld, bij voorkeur thuis achter zijn tekentafel. In het dagelijks leven zijn ordening en structuur zijn houvast. Behalve dat hij zich sinds kort bezorgd maakt om zijn gezondheid (heeft hij een tumor?) kampt hij met depressieve buien. Deze bestrijdt hij, behalve met het ontwerpen, door het memoriseren van Franse woordjes en door zichzelf te dwingen de dingen om zich heen bewust waar te nemen. Dit zijn zijn wapens tegen de ijzige kou in de kelder van zijn ziel. In Parijs besluit hij Hanneke te vertellen over zijn depressieve gevoelens, die hij jarenlang verzwegen heeft. Hij houdt van haar, heeft haar nodig en lijkt haar afweer en irritatie jegens hem niet op te merken.
Veel gedachten van Thomas zijn gewijd aan zijn/de kunst. Een park moet zijn ‘als een liggende vrouw’. Het werk van Monet gaat hij meer waarderen, nadat hij gehoord heeft dat Monet depressief was. Zijn meest intense esthetisch ervaring heeft hij bij diens schilderij Matinée sur la Seine. Terugkerende stof tot nadenken is voor hem de verhouding tussen kunstenaarschap en medemenselijkheid (een tegenstelling die correspondeert met het karakterverschil tussen Thomas' ouders). Hij heeft een theorie over ‘de humaniserende invloed van parken’: ‘Een park is een paradijs in de stad. Het maakt de stedeling mens en verzoent hem met het bestaan.’ Datzelfde ervaart Thomas bij sommige kunstwerken: geborgenheid, verzoening, te worden ‘opgenomen en opgetild, verbonden met allen’. Zijn taak als kunstenaar is dan ook om mensen tot die ervaring te brengen, om ze ‘met het paradijs in aanraking te brengen’, hun ‘de verloren hof terug [te] geven’.
| |
Hanneke
In tegenstelling tot Thomas is Hanneke een en al vitaliteit. Zij geniet van haar werk, van stress, van macht, van de stad, drukte, mensen(massa's) en verkeerslawaai. Is Thomas
| |
| |
psychisch zwak, Hanneke is kerngezond op een lichamelijk ongemak na: jeuk. Krabben is echter bijzonder onverstandig, daar wordt de jeuk alleen maar erger van.
Van Thomas' opvattingen moet zij niet veel hebben; van zijn kunstenaarschap heeft ze een lage dunk. Ze reageert voornamelijk geïrriteerd, boos, spottend, verwijtend, denigrerend, sarcastisch, onverschillig en huichelachtig op hem. Als hij haar vertelt van zijn depressies, is zij woedend. Zij heeft het gevoel dat zij verraden is en dat zij er voor hem niet toe doet. Ze is gedesillusioneerd in Thomas en in haar huwelijk. Maar ze blijft bij hem, omdat ze nu eenmaal bij hem hoort.
Haar gevoel voor kunst staat lijnrecht tegenover dat van Thomas. ‘Zij waardeert zelfs mond- en voetschilders.’ Thomas' vroegere afkeer van het werk van Monet heeft zij overgenomen, terwijl hij het juist is gaan waarderen. Over het schilderij van Monet dat Thomas raakt tot in het diepst van zijn ziel, merkt zij op dat het ‘de kleur en de structuur [heeft] van Haagse bluf’.
| |
Kunstenaar-burger
Terwijl Thomas naar voren komt als een complexe en met zichzelf worstelende mens, is het Hanneke-personage teleurstellend qua karaktertekening. Uit het verhaal van Thomas is al wel duidelijk dat zij zijn tegenpool is: een beetje burgerlijk, zuinig typje. Dan verwacht je in het tweede deel een nuancering van dat beeld, een relaas waaruit blijkt dat ook zij een boeiend mens is. Zij blijkt echter tien graden ‘erger’ dan verwacht. Als personage is ze daarmee te weinig interessant. Het Hanneke-gedeelte van het boek geeft aan dat alles draait om de figuur van Thomas, dat hij de eigenlijke en enige hoofdpersoon is. Hanneke is de donkere achtergrond, waarop Thomas' meerkleurigheid beter uitkomt.
Maar misschien was dat ook de bedoeling van Van der Ent: het reliëf in Thomas' karakter te accentueren door de platheid van Hanneke. Als dat zo is, dan heeft dit ongetwijfeld te maken met het thema van het boek. De tekst op het achterplat suggereert dat de roman gaat om de relatie tussen de twee echtelieden. ‘Zal de reis een keerpunt blijken of leven zij verder zonder consequenties te trekken uit hun Parijse week samen?’ Ik denk echter dat het in dit boek veel meer gaat om de tegenstelling kunstenaar-burger, waarbij het begrip ‘kunstenaar’ breed moet worden verstaan als de mens die openstaat voor kunst en voor de medemens, de mens met ‘hoogten en diepten’, die worstelt en strijd voert, etc. Daartegenover staat de vastgeroeste, oppervlakkige, harde, op zichzelf gerichte mens. Het is duidelijk welk mensbeeld, welke levenshouding hier wordt gepropageerd. Deze wordt aan het eind van het boek ook bevestigd of beloond: Thomas' ont- | |
| |
werp wordt dit keer bekroond en uitgevoerd. Hanneke wacht echter een teleurstelling, waarna zij zich overgeeft aan het verlangen tot krabben. Beide verhalen eindigen betekenisvol met het beeld van een arts. Thomas wordt bij de naam geroepen, terwijl Hanneke een ‘verwijtende stem’ hoort.
| |
Religie
Dat slot van het boek doet denken aan een soort oordeel, met religieuze connotaties. Voor Hanneke - en ook dit past bij haar - speelt religie echter geen rol. ‘Met godsdienst heeft ze niets, ze kan niet in illusies geloven.’ Bij Thomas ligt dit anders. Hij is kennelijk christelijk opgevoed - wanneer hij in de Notre-Dame psalm 8 hoort zingen, staat er: ‘In die liederen hoorde hij thuis, maar hij kan het huis niet meer in, de deur ontbreekt.’ Hij heeft godsdienst ‘doorzien’ als verbeelding, een droomwereld, taalspel, van ‘oprecht veinzen’ (een term van Frans Kellendonk) moet hij niets hebben: ‘Je veinst of je bent oprecht.’
Daartegenover lijkt hij een soort Kuitert-standpunt tegenover de godsdienst in te nemen: ‘Geen mens kan iets zinnigs zeggen over wat zich buiten onze waarnemingen bevindt’. Toch heeft de bijbel (of hebben delen daaruit) voor Thomas nog grote zeggingskracht, ervaart hij zichzelf als woestijnreiziger, als ‘bijna goddelijk’ (psalm 8) en als deel van ‘de schepping’ - ook al blijft de Schepper bij hem buiten beeld. De kracht van de bijbel ligt voor hem in het feit dat deze ‘literatuur’ is, een vorm van artistieke verbeelding. De taal van de kunst is er een die ‘de grenzen van onze wereld’ overschrijdt.
Religie en kunst vloeien bij Van der Ent in elkaar over. In zijn onder de naam Anton Ent gepubliceerde poëzie wisselt de ‘andere kant’, de Gans Andere (Barth) of de ander/Ander (Levinas) voortdurend van gedaante: dan weer vrouw of Muze, dan weer God. Hij/zij is het die inspireert of neerdrukt, aanneemt of verwerpt. Het oordeel dat aan het eind van het boek over Thomas en Hanneke wordt geveld, kan dan ook in die dubbele, religieus/artistieke zin begrepen worden. Het ijkpunt is daarbij de kunst, hier vertegenwoordigd in het werk van Monet, voor wiens waterlelies nota bene Hanneke naar Parijs wilde, maar wiens werk zij uiteindelijk als ‘Haagse bluf’ kenschetst.
Maar Thomas ervaart Monets werk uiteindelijk als paradijselijk, als verzoening, als een zich opgenomen weten in een zinvol verband. Ten diepste gaat het in Waterlelies om zingeving, en om het maken van een bewuste keuze daarvoor. ‘Kiezen’ is een van Thomas' moeiten, maar wanneer hij die keuze heeft gemaakt, wordt hij ook beloond. Onder andere met dit citaat, dat hij aantreft op een door hem in een museum gestolen briefje: ‘De zin ligt niet verstaanbaar in de dingen, maar wordt aan de dingen verleend.’
| |
| |
Kunst als zingeving, daarop wijst, denk ik, ook deze zin uit de roman: ‘Hij leest in een brief van Monet dat de waterlelies de verdienste hebben, dat ze zijn geest bezet houden.’
| |
Verzoening
Van der Ents visie op kunst en geloof is niet de mijne. Ik onderstreep graag de grote waarde en kracht van kunst, en ik kies, met Van der Ent, vóór de ‘kunstenaar’ en tegen de ‘burger’, in de hierboven beschreven betekenissen. Kunst kan een mens werkelijk boven zichzelf doen uitstijgen en het gevoel geven van een verzoening met zichzelf en het bestaan. Maar ik geloof niet, dat deze verzoening afdoende is. Ze kan hooguit een voorproef zijn van, en een sterk verlangen oproepen naar de meest wezenlijke verzoening: die met God, via Christus. Die verzoening overstijgt de grenzen van de kunst.
Waterlelies is onmiskenbaar een geconstrueerd boek, waarin de structuur en de personages te zeer ondergeschikt zijn gemaakt aan de ideeën. Maar anderzijds intrigeert deze roman mij, omdat hij me uitdaagt tot het leggen van verbanden, het nadenken over de betekenis van talloze details, en tot het innemen van een stelling, zodat het boek mij niet gemakkelijk loslaat. Dat vind ik een grote verdienste van deze roman.
Dirk Zwart
Henk van der Ent, Waterlelies. Uitgeverij Van Oorschot, 168 blz., f29,90.
Dirk Zwart (1962) is kerkmusicus en neerlandicus. Als redacteur van het christelijk literair tijdschrift Bloknoot (1991-1998) redigeerde hij themanummers over Hein de Bruin, C.E. van Koetsveld en K. Heeroma/Muus Jacobse en schreef hij De gereformeerde bietebauw, Ontmoeting 1946-1964 (1997).
|
|