Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 32
(2018)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 149]
| |||||||||
Leestekenen
| |||||||||
[pagina 150]
| |||||||||
werkkamer met zowel een schrijfbureau als een tekentafel. In deze bijdrage wordt vooral ingegaan op de beeldkant van haar veelzijdige talent. | |||||||||
Hoe het begon‘Ik heb (bijna) mijn hele leven geschreven en getekend. Toen ik nog geen schrijven had geleerd, schreef ik de tekens waarachter mooie verhaaltjes bleken te schuilen over tot mijn blaadje papier vol was’ (Van Leeuwen, 1998, p. 1). Als ongeveer negenjarige resulteerde Van Leeuwens uitdrukkingsdrift op papier in een handgeschreven huiskrant, Het Leeuwebekje, voor het grote vrijzinnige, kunstgerichte domineesgezin waarin zij de vierde van de zes kinderen was. Daaraan kon iedereen van haar familie bijdragen leveren via briefjes in de schoenendoos-kopijbus. Joke schreef en tekende tot ongeveer haar dertiende jaar verhaaltjes, gedichtjes en maakte puzzels, raadsels en strips voor dit krantje. Na de middelbare school studeerde ze grafische kunsten aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen en aan de Hogeschool Sint-Lucas in Schaarbeek, gevolgd door een studie geschiedenis aan de Vrije Universiteit Brussel. In Antwerpen was het naast de nadruk op monumentale kunst en schilderkunst, de stoffige vazen en doeken, vooral de dominante geur van olieverf die haar deed uitwijken naar de afdeling vrije grafiek van de meer op grafische kunst gerichte kunstopleiding in Brussel. Een richting die eigenlijk meer paste bij haar natuurlijke talent. Daarna brak ze met direct succes (prijzen op Camarettenfestival) ook nog door als cabaretière. | |||||||||
Haar tekenhandVan Leeuwens tekeningen zijn altijd een belangrijk element in haar boeken. Als zichtbaar een bewonderaar van Peter Vos verbeeldt ze in rake zwarte lijntjes, gevuld met verschillende soorten arceringen, een wereld vol absurdistische logica, prikkelende details, grapjes en zoekelementen, en vertelt zo datgene wat ze niet met woorden wil of kan zeggen. Ze kan in drie lijntjes perfect herkenbaar een landschap suggereren, zoals in Iep! (1996) of met een kleine penbeweging emoties van haar figuren overbrengen, zoals de opzienbarende geboorte van Deesje uit de lijnen op een getekend vel papier (1995). | |||||||||
[pagina 151]
| |||||||||
Haar tekeningen zetten de kijker op een dwaalspoor of op het rechte pad, verwarren, verrukken, verbazen en laten zien waartoe kunstzinnige (bewust semi-kinderlijke) visuele fantasie-met-smaak in staat is. Deze tekeningen zijn geen gebruikelijke illustraties van een verhaal, of een visuele herhaling daarvan, maar spelen hun volstrekt eigen partij. De ene keer terughoudend en vooral geestig, de andere keer dominanter, maar zelden doorwrocht of gedetailleerd dicht geplamuurd, laten ze genoeg ruimte aan de beschouwer om zelf in te vullen. Ze speelt haar eigen spel met woord en beeld, omdat ze tijdens het maakproces ook direct in tekst en tekeningen denkt. De zwarte lijn is daarbij haar toverstokje. Met lef experimenteert ze vanaf het begin met grote zwarte vlakken. Ze snapt het effect van vlekwerking op het witte vel perfect, heeft een instinctief gevoel voor mise-en-page en speelt graag met letters als grafisch fenomeen: Dat licht tegenover het donker, dat licht zit al in het wit van het papier waarmee we moeten beginnen (àls we met wit papier beginnen). Het is een sneeuwvlakte van wit. En dat beginnen lijkt wel wat op het kijken naar zo'n sneeuwvlakte die er 's morgens vroeg nog ongeschonden bij ligt. De lichte trippels van een vogel die zijn richting verraadt, maken 'm alleen maar mooier, maar als het misgaat kan het een onherstelbare modderboel worden. Het licht van dat witte papier kunnen we laten stralen door het te omgeven met strepen en schaduwen, een opeenhoping van levendige lijnen die blijven bewegen als de hand die ze getekend heeft daar al klaar | |||||||||
[pagina 152]
| |||||||||
mee is [...]. Of misschien past het ons beter om in een strakker zwart te werken, het zwart dat zo prachtig grafisch kan afsteken tegen het wit en met minimale middelen zoveel kan suggereren. Twee stipjes, een streepje net op de honderdste millimeter goed neergezet, en de stipjes kijken naar de beschouwer met een variëteit aan emoties die tot hun essentie zijn teruggebracht. (Van Leeuwen, 1997, p. 483) De mensfiguren krijgen gestalte in een eigenzinnige vormentaal; wezens met bolle hoofden, grote neuzen, gekke kapsels met piekhaar en eigenwijze prikoogjes, die ondanks hun deformatie altijd anatomisch toch ook weer kloppen en op de een of andere manier overtuigen en zelfs ontroeren. Kijk maar naar Deesje, als ze verdwaald op een stoep praat met wat zwerfkatten, die aandoenlijke Sus en Jum en de koe en de tekening van Bobbel als Tante Zus haar hoofd vasthoudt voor de foto, om helemaal te smelten bij de dunne pentekeningetjes van Iep wanneer ze begint met fladderen. | |||||||||
[pagina 153]
| |||||||||
Als ze zich uitleeft in kleur met acryl of kleurpotlood, dan geeft dat de tekeningen extra kracht, want ook het element kleur weet ze uitstekend te benutten. Hierdoor trekken de omslagen van haar boeken eigenlijk altijd meteen de aandacht: ze maken de omslagtekeningen spannend. Inmiddels heeft Van Leeuwen ook voor het grafische bestanddeel van haar boeken de computer ontdekt. Zowel het omslag voor de informatieve uitgave Nu is later vroeger (2018) en boeken als Ergens (2016) en het ontroerende Toen mijn vader een struik werd (2010) ontstonden gedeeltelijk of geheel op haar Wacom tablet. Dat ze daarmee ook tot platen weet te komen die lezers raken, bewijst het laatstgenoemde boek. Hierin gaat het tienjarige meisje Toda dat in een oorlogsgebied woont, namelijk op zoek naar haar moeder omdat haar vader in dienst moet om hun land te verdedigen. Ze tekent een soldaat in camouflage-outfit die niet eng is en de teruggevonden moeder heel blij en niet sentimenteel met uitgestoken handen. Dit boek viel trouwens zo op dat er in 2016 een Nederlands-Belgisch-Kroatische film van werd gemaakt en in 2018 ook een jeugdtheaterproductie.Ga naar voetnoot1 Vanaf haar kinderboekdebuut in 1978 met De Appelmoesstraat is anders, is het duidelijk dat Joke van Leeuwen als auteur en illustrator haar eigen vorm heeft. Dit geestige verhaal gaat over vijf huizen in een straatje die door een creatieve klusvrouw allemaal heel fantasievol verbouwd en aangepast worden aan de wensen van de bewoners. In de ruim opgezette zwart-witte pentekeningen zien we al typische Joke van Leeuwenmensen, zoekgrapjes, een kijkspeurtocht, lettergrapjes, handgeschreven briefjes, een gedurfde donkere vlekwerking en lijstjes met woorden. Hoewel alles met elkaar verbonden is door haar absurdistische visuele humor, blijft Van Leeuwen als illustrator in dit boek toch nog een beetje op de lijn van het traditionele prentenboek zitten omdat ze wat ‘vertelleriger’ tekeningen maakt als herhaling of uitleg van de tekst. Een jaar later verschijnt Een huis met zeven kamers (1979). Deze bijnaraamvertelling - een kapstokvertelling noemt ze het zelf - is gevuld met de levens van de personen in de zeven kamers in het huis van de oom van een anonieme verteller. Hierin is Van Leeuwen al wat losser en experimenteler aan het werk. Ze leeft zich visueel (en verbaal) uit in een storm aan verrassende invallen. Alles in deze pentekeningen ademt het plezier waarmee een creatieve | |||||||||
[pagina 154]
| |||||||||
geest haar verhaal vertelt. In zwartwit, maar wel met een steeds wisselende toon; soms zijn het vrolijke kleine portretjes, dan weer zijn het ritmisch gevulde pagina's die stevig gearceerd zijn, of stripachtige platen. Hoewel al die strooigoed-beeldgrapjes en handgeschreven briefjes de beschouwer natuurlijk vermaken, is het meest opvallende het lef waarmee ze op een aantal pagina's met het zwart, het donker omgaat. Vooral in de platen van de kelder weet ze met haar penlijnen en arceringen een heel fraai grafisch moment in dit boek te maken. Met een knipoog naar haar kunst- en geestverwant Wim Hofman. Kijk maar naar de stapeling van schoen, kist, fiets, fles en pop in de spullenkamer, elementen die in Hofmans vroege werk ook steeds zo intrigerend en vervreemdend voorkomen. | |||||||||
Lezen leren met Van LeeuwenOoit zei Joke van Leeuwen dat tekeningen ‘een poortje naar de woorden of een eilandje in de lettervloed zijn’ (Van Leeuwen, 1987, p. 206). Dat credo maakt ze helemaal waar in haar leesboekjes voor beginnende lezers. Omdat die boekjes nog over weinig taal beschikken, geeft zij graag begrijpelijke grappige beelden als handvatten om je aan vast te grijpen bij het leesproces. Dat begon met de drie piepkleine, dunne lees-oefen-tijdschriftjes op krantenpapier voor het aanvankelijk leesonderwijs: Sus en Jum uit 1983. Ze verschenen eerst bij Kok Educatief en werden later als klein boekje uitgegeven bij La Rivière & Voorhoeve (1991). Met heel weinig tekst in dialoogvorm brengt ze de miniavontuurtjes van twee mensjes en een koe op humoristische wijze tot leven. In het tweede en derde deeltje herhaalt ze de tekst uit het vorige boekje. De boekjes zijn opvallend eenvoudig en tegelijkertijd sfeervol. Met ingetogen dunne lijntjes die harmonieus combineren met de woordjes op de pagina tekent ze het verhaal op een heldere en rustige manier in zwart-wit. Die kleine | |||||||||
[pagina 155]
| |||||||||
pretentieloze verhaaltjes laten in hun goed volgehouden eenvoud zien dat Van Leeuwen precies weet wat ze doet als illustrator en dat ze ook toen al gevoel had voor mise-en-page en het stoeien met letters. Ze gebruikt de wisselende lettergrootte heel functioneel (en educatief) in haar dialogen. Sus en Jum doet in beeldend opzicht beslist niet onder voor haar latere succesboekjes voor het leesonderwijs. In het versjesboek voor beginnende lezers na een paar maanden leesonderwijs Ik ben ik (1995) tekent Van Leeuwen met een steviger zwarte lijn en grotendeels in kleur (acryl) grappige situaties die de korte zinnen versterken. In het grote leesoefenprentenboek Een sok met streepjes: leren lezen met plaatjes (1999) gaat ze helemaal los met pagina's in eigentijdse felle neon/ zuurstokkleuren. Het is een zogenaamd ‘pictoboek’, waarin een kind samen met een volwassene de plaatjes leest en invult. Ook in die kleine pictogrammen naast de woorden en de grote illustraties die op sommige momenten voor rust zorgen is ze op dreef. Kleur is een belangrijk ingrediënt in haar prentenboeken voor heel jonge kinderen, zoals in Heb je mijn zusje gezien? (2006) waarin het beeld domineert. In acrylverfplaten (waarvan de ondergrond soms opgeruwd werd met de achterkant van een penseel zodat er een structuursuggestie ontstaat) schildert Van Leeuwen in een krachtige, eenvoudige vormentaal de geestige zoektocht van een peuter naar zijn zusje. Naast de eenvoudige stapeltekst en de verrassing die de flapjes steeds brengen als ze opengeslagen worden, zijn de illustraties hierin indrukwekkend. Fraai van kleur, krachtig van vorm, geestig en hoewel herkenbaar van haar hand, toch weer | |||||||||
[pagina 156]
| |||||||||
anders van sfeer dan haar andere werk. De Penseeljury bekroonde het prentenboek in 2007 dan ook ‘met veel genoegen’ met een Gouden Penseel: Het is een echt feest van ontdekken, kijken, schateren, raden en nóg eens kijken. Wat zit er allemaal in de jas met zakken? Wie zitten er verborgen onder de gele muts achter de dubbele poort? En wie maakte met krijt de tekeningen op de muur? Joke van Leeuwen zet haar lezers en vooral kijkers op een prettig prikkelende manier op het verkeerde been. Ze brengt je telkens net een beetje uit het lood. Het monster met de steile haren heeft geen krullen, maar zijn gezelschap wel, en de sok met oog en mond blijkt een muts, die net een tikje anders dan je verwacht, tóch in een schoen met veters zit. De platen in dit boek zijn prachtig van vorm en structuur en zeer doordacht samengesteld. De rode stof van het hansopje van het jongetje, de huid van het monster met de blauwe ogen en de andere materialen zijn haast voelbaar aanwezig op het papier. De tekeningen op de muur suggereren ogenschijnlijk nonchalant een verbinding met de figuren er achter, die dan weer niet zijn wat ze lijken. Het boek krijgt op deze manier een gelaagdheid die het lees-en kijkplezier versterkt, telkens als je het boek weer openslaat. Bofferds zijn het, de kinderen die dit boek onder ogen krijgen. Eigenlijk geldt alles wat hierboven door de Penseeljury gezegd is, ook voor het leporello-prentenboek Waarom lig jij in mijn bedje? (2011), waarin een beertje langs allemaal slapende speelgoeddieren in bedjes gaat, op zoek naar een slaapplaats voor zichzelf. Om uiteindelijk bij een kindje in bed te mogen komen liggen: ‘Mag ik bij jou liggen? Ik heb het koud. En ik heb geen bedje. Iedereen heeft een bedje en ik niet. Goed dan. Omdat je klein bent. En omdat je het koud hebt’ (z.p.). Dit wensvervullende, grappige prentenboek is in alle opzichten de echte opvolger van het boek over de speurtocht naar een zusje. Beide boeken zijn goed bedacht, geschreven en | |||||||||
[pagina 157]
| |||||||||
geschilderd en uit ervaringen van voorlezers blijkt dat ze veel kinderen weten te raken. | |||||||||
Schrijver of illustrator?Joke van Leeuwen is zowel voor haar tekst als voor haar illustraties veelvuldig bekroond. Soms kreeg ze zelfs tegelijkertijd een prijs voor haar woorden en haar beelden. Zo ontving ze in 1980 voor Een huis met zeven kamers zowel een Gouden Penseel als een Zilveren Griffel en in 1986 voor Deesje een Gouden Griffel en een Zilveren Penseel. Beide jury's waardeerden zowel de tekeningen als de tekst en wilden dat honoreren. Dat roept de vraag op of Joke van Leeuwen vooral een schrijver is die haar eigen tekst goed illustreert of in de eerste plaats een toonaangevende illustrator van haar eigen verhalen? Het antwoord is eigenlijk niet relevant: ze is een boekkunstenaar en dat is niet onopgemerkt gebleven. Ze is bovendien een boekkunstenaar die zichzelf steeds vernieuwt door te experimenteren met verschillende stijlen, maar toch herkenbaar zichzelf te blijven. In haar inmiddels iconische boeken over meisjes die altijd eigenzinnig, slim en fantasierijk zijn - Deesje, Bobbel en Iep! - is ze als de illustrator van die vele kleine pentekeningetjes - ondanks haar eigenzinnige malle briefjes en de humor - toch wat meer een traditionele, iets terughoudender ‘verluchter’ van haar eigen teksten. De beeldkant heeft in deze boeken dus een wat andere vorm en functie dan in bijvoorbeeld Een huis met zeven kamers, haar prentenboeken of in de informatieve uitgaven. Het lijkt erop dat wanneer de emotie in het verhaal groter is, en het vertellen van het verhaal haar ‘hoog zit’, de tekeningen wat ingetoger, dienender zijn en ze minder visuele grapjes maakt. Zoals in haar informatieve uitgaven, waarin op sommige plekken niets haar te dol is. Deesje weet ze in fijnzinnige, zachte portretjes tot leven te brengen in een soms subtiel ‘doorgearceerde’ weergave van de omgeving. Daarin speelt ze ook knap met het perspectief van de omgeving (Het Escherhuis en Futurodam) en maakt ze - voor de volwassen beschouwer - een fraaie zoektekening van beroemde mensen op een station, zoals Beethoven, Hendrik VIII, Erasmus en Don Quichote. | |||||||||
[pagina 158]
| |||||||||
Het verhaal over Bobbel wordt verlucht met diverse soorten tekeningen: de bekende ragfijne, informatief-achtige schetsen van dingen waarin ze iets uitlegt in beelden, en daarna de semi-artistieke kunstwerkjes van ene Pina in krijt op wc-papier, gevolgd door een bewust kitscherige ansichtkaartachtige tekening van poesjes met een hond. Ook in de tekeningen van Iep!, haar ouders en de wereld om hen heen experimenteert Van Leeuwen met het effect van enkele lijntjes in een gemengde techniek van acryl en kleurpotlood op toiletpapier en weet ze daarin het element ‘emotie’ direct op te wekken. | |||||||||
En er is nog meerAl vanaf het eind van de jaren tachtig probeert Joke van Leeuwen in haar informatieve boeken door de bijzondere manier waarop zij zelf om zich heen kijkt, kinderen greep te laten krijgen op allerlei zaken in de hen omringende wereld. Dat begon al in 1988 waarin ze twee informatieve uitgaven maakte: We zijn allang begonnen, maar nu begint het echt, over toneel (ze is nu eenmaal ook een professioneel theatermens) en Duizend dingen achter deuren, een omkeerboekje of spoorzoekboekje over literatuur en kunstzinnige allerlei. In haar theaterboekje gebruikt ze hier en daar ook elementen uit oude gravures die ze met haar tekenpennetje en Oost-Indische inkt geloofwaardig actualiseert, zodat je na lezing van het theaterwoordenboekje aan het eind met al die | |||||||||
[pagina 159]
| |||||||||
geestige letterinterpretaties al heel wat te weten bent gekomen over het theater. In Duizend dingen achter deuren slaat haar fantasie en kunstzinnige experimenteerdrift helemaal op hol en laat ze die samen over de pagina's denderen in steeds wisselende vorm. We zien in deze CPNB-uitgave een reeks pentekeningetjes, foto's, collages, acryl-illustraties en een krantenknipsel, kortom: een potpourri van beelden. Ze schuwt zoals al eerder gezegd het experiment absoluut niet en vlecht tekst en beeld met groot effect brutaal door elkaar. Dat geldt ook voor haar Gouden Boekje Houtje en Blauwtje (2014) over het museum voor een jongere doelgroep, dat weliswaar rustiger van opzet is, maar ook heel heterogeen van techniek. Over haar recentste informatieve uitgave uit 2018 met de poëtische titel Nu is later vroeger schrijft Toin Duijx enthousiast in het Friesch Dagblad: Zoals we gewend zijn bij Joke van Leeuwen neemt zij de jonge lezer heel serieus. Er komen ook niet al te eenvoudige ‘tijdsaspecten’ aan de orde, maar door de wijze waarop zij deze uitlegt, met de nodige humor en steeds een duidelijke link naar de huidige tijd, zeer goed te begrijpen. Tekst en beeld vormen een organische eenheid. Soms is iets in woorden moeilijk uit te leggen, zoals hoe de ‘waterklok’ werkt, en dan is een illustratie veel duidelijker. In het eerste hoofdstuk zegt de auteur: ‘Er is meer over te vertellen dan in dit boek past, maar er staat hopelijk genoeg om je nieuwsgierigheid te kietelen.’ Voor mij is zij daarin voor honderd procent geslaagd. (Duijx, 2018) Als ze illustraties bij haar gedichten voor kinderen maakt, lijkt het wel of ze de macht vooral bij het woord laat, en het beeld nu eens op de tweede plaats laat | |||||||||
[pagina 160]
| |||||||||
komen. De tekeningen in zwart wit zijn krachtig opgezet en - hoewel figuratief - typografisch vooral ook als illustratieve vlekwerking bij de tekst gebruikt. Als je door je wimpers naar die bladzijden kijkt, dan voel je dat ze ook door haar als donker element smaakvol op het witte stuk bij de tekst zijn geplaatst. In haar poëziebundels voor volwassenen laat Van Leeuwen de stilte en het abstraheren van de vorm nog meer toe. Zoals in het bibliofiele uitgaafje Openbaar vervoer. Zeven gedichten met illustraties van de auteur (De Oude Degel, Eemnes, 1992), waarin de illustraties stille treinrails-elementen zijn, die vooral beweging suggereren. Hierdoor zijn ze ver verwijderd van haar gebruikelijke dolle fantasiebeelden, en komt het werk dicht bij de toegepaste beeldende kunst te staan. | |||||||||
TenslotteBoeken voor volwassenen gaan nog boven de pet van kinderen, uitzonderingen daargelaten. Wat de kinderboeken betreft, interesseert mij dus wat over de opgerichte leeftijdsgrenzen heen kan reiken. Je gaat toch als volwassene niet iets voorlezen waar je zelf niks aan vindt. Dat die boeken daarmee niet over kinderhoofden heen hoeven te gaan, weet ik inmiddels wel. Ik ben lang genoeg bezig om niet alleen reacties van kinderen te krijgen, maar ook van volwassen die als kind boeken van mij hebben gelezen. De mooiste zijn de opmerkingen dat mijn boeken hen anders hebben doen denken. (Van Leeuwen, 2013, p. 88) En zo is het dus! Als ik die enorme stapel Joke van Leeuwen-boeken op mijn werktafel zie liggen, wil ik nog maar één ding: ze meteen weer gaan voorlezen of in handen geven aan mensen van drie tot vijfenzeventig! Dus: peuter Taeke op schoot trekken en met hem samen leeskijken naar Heb jij mijn zusje gezien? (hij heeft alleen maar drie broers) en voor het slapen gaan in bed uit Waarom lig jij in mijn bedje? Daarna met zesjarige Jelle genieten van samen woordjes lezen in Sus en Jum en vervolgens als beloning voor deze leesoefening aan Iep! beginnen en allebei af en toe een traantje wegvegen omdat het verhaal zo ontroert. Wiebe van tien krijgt Toen mijn vader een struik werd als hij belooft het daarna aan broer Eppe van twaalf te lenen, want die is zeer geïnteresseerd in de oorlog. En omdat ze allebei zulke nieuwsgierige jongetjes naar van alles in | |||||||||
[pagina 161]
| |||||||||
de wereld zijn, zullen ze nog tijden genieten van Van Leeuwens informatieve boeken als Een hele hond heel denken en Nu is later vroeger. Tenslotte geef ik snel het kleine bibliofiele boekje Leestekenen aan mijn grote vriendin Joke L. terug die zo veel over haar naamgenote weet en geschreven heeft, en me dit even leende. Ik moest er heel voorzichtig mee zijn, want het is haar heel, heel dierbaar... Terecht. | |||||||||
Secudaire literatuur
| |||||||||
[pagina 162]
| |||||||||
[pagina 163]
| |||||||||
[pagina 164]
| |||||||||
[pagina 165]
| |||||||||
[pagina 166]
| |||||||||
[pagina 167]
| |||||||||
[pagina 168]
| |||||||||
[pagina 169]
| |||||||||
[pagina 170]
| |||||||||
[pagina 171]
| |||||||||
|