Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 32
(2018)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 128]
| |
Dankwoord bij de uitreiking van de James Krüss Preis
| |
[pagina 129]
| |
hoofdrol kregen. Ook maakte ik versjes, altijd rijmend, en kwamen er tekeningetjes tussen de zinnen. We hadden veel boeken thuis en onze ouders lazen regelmatig voor, ook uit de Bijbel. Ik wilde schrijfster en tekenares worden, maar wist niet hoe dat moest. Toen een volwassene tegen mij zei dat je dat niet zomaar kon worden, heb ik mij nog een tijd zorgen gemaakt over de conclusie die ik uit die opmerking trok: dat je niet zelf mocht kiezen wat je wilde worden. Iemand zei toen ook dat boeken lezen goed was om nieuwe woorden te leren. Daaruit trok ik als kleine meid de conclusie dat ik veel moeilijke woorden in mijn verhalen moest stoppen. Dat idee heb ik inmiddels al lang laten varen.
Ik bezocht de kunstacademie en omdat ik het daar nogal schools vond, begon ik op mijn studentenkamer volop en vrijelijk verhalen en gedichten voor volwassenen te schrijven. Na de academie wilde ik het schrijven en tekenen combineren en dacht, vrij voor de hand liggend, aan kinderboeken. Er waren in de wijde omtrek geen kinderen te bekennen en ik had er zelf ook nog geen. Al doende besefte ik wat mij erin aantrok: het evenwicht tussen zwaarte en lichtheid, de blik van onderaf, het taalplezier, de mogelijkheid tekst en beeld op mijn eigen manier te combineren, de vrijheid van de verbeelding.
In Zes memo's voor het volgende millennium, een bundel postuum uitgegeven lezingen van de door mij zeer gewaardeerde Italiaanse schrijver Italo Calvino, las ik later over een lichtheid die - ik citeer -, ‘voortkomt uit nadenkendheid, naast de lichtheid die we kennen als kenmerk van lichtzinnigheid. Deze nadenkende lichtheid kan lichtzinnigheid zelfs zwaar en ondoorzichtig doen lijken.’
Destijds begon ik ook met cabaret voor volwassenen. Daarin gebruikte ik niet de blik van onderaf, maar vanaf de zijkant. Beide perspectieven, alles behalve vanuit het midden, bevielen mij als observerend mens goed. Ze maken het mogelijk vanzelfsprekendheden op een onvanzelfsprekende manier te bekijken. Een kind is een beginneling en beleeft zo veel voor het eerst, met een frisse blik, het omgekeerde van de ik-heb-het-wel-gezien-houding. Als volwassene kun je die frisse blik blijven oefenen, door dingen van een andere kant te bekijken of als het ware af te pellen. Ik houd niet zo van kinderboeken waarin | |
[pagina 130]
| |
de volwassene het allemaal beter weet. Ik houd van het soort kinderboeken waarin hiërarchieën speels worden omgekeerd: groot en klein, wetend en onwetend, belangrijk en onbelangrijk, het bovengrondse en het ondergrondse. En van een eenvoud die meerduidig kan zijn.
En dan het taalplezier. Het ontdekken van een eigen stijl. Niet denken dat het voor kinderen allemaal niet uitmaakt, als ze maar lezen. Daarom zijn echt goede vertalers zo belangrijk. Vertalers die de stijl aanvoelen en in de andere taal terug weten te vinden. Soms is dat voor hen worstelen, heb ik wel gehoord. Zo verzuchtte een Italiaanse vertaalster eens dat ze precies begreep hoe goed een bepaalde zin in mijn taal werkte, maar in het Italiaans werkte het zo niet, wat ze ook probeerde.
Met tekeningen gaat het makkelijker. Die kunnen overal meteen ‘gelezen’ worden, al staan ze weleens, vanwege een andere leesrichting, in spiegelbeeld afgedrukt.
Vanaf mijn eerste boeken heb ik op mijn manier tekst en beeld gecombineerd, zo dat de tekeningen worden ‘meegelezen’. Ze staan op een welbepaalde plek in het verhaal en illustreren niet zozeer, maar vertellen mee. Ook in een nonfictieboek als Augenblick mal (Een halve hond heel denken) maakte ik één doorgaande lees- en kijklijn. Vaak vormen de tekeningen inhoudelijk een zijsprongetje in mijn verhalen, vertellen ze een droom of een gedachte. Ik heb het voorrecht beide disciplines, het schrijven en het tekenen, te beoefenen en kan dus vanaf het eerste begin in tekst en beeld denken en er een eenheid van maken.
Naast proza voor zowel kinderen als volwassenen, schrijf ik poëzie. Ook gedichten voor volwassenen vragen om een frisse blik, om het vinden van een onverwacht woord, een verrassende vergelijking. Met mijn gedichten voor kinderen probeer ik heel basaal het plezier en de vrijheid die taal kan bieden te delen. Kinderen zijn als vanzelf in staat met hun verbeelding dingen om te vormen of een creatieve vergelijking te laten ontsnappen als ze een woord niet kennen. Een olijfje zonder pit een naveltje noemen, bijvoorbeeld. En van een tafel een huis maken. Moderne media vullen voor kinderen veel al dwingend | |
[pagina 131]
| |
in, terwijl het zo mooi is om je eigen beelden te scheppen terwijl je leest of wordt voorgelezen.
Die verbeeldingskracht: dat is niet zomaar iets uit de lucht plukken. Het is de mogelijkheid om met iets onbestaands iets te zeggen over het bestaande. Viegelchen, het vogelmeisje uit mijn boek Viegelchen will fliegen - Iep! in het Nederlands - laat ik zolang het verhaal duurt in de verbeelding van de lezer bestaan. Het moeten loslaten van wat of wie je lief is, waarover het boek onder meer gaat, is herkenbaar en reëel, voor grote en voor kleine mensen. Verbeeldingskracht voedt het vermogen zich in te leven in andere werelden dan de vertrouwde. Veel mensen willen als ze lezen dat hun verwachtingen worden ingevuld. Maar wat mij betreft is lezen verrast worden en eens op een ander been gezet worden. Maar ook plezier hebben, ontroerd zijn, worden meegevoerd. Heel wat kinderen kunnen echt met een boek léven, het telkens opnieuw lezen, het jaren met zich meedragen.
Bij al het moois dat over mijn werk is gezegd, en over het werk van James Krüss, werd ook openheid en betrokkenheid genoemd. Ik ben opgevoed door ruimdenkende protestantse ouders voor wie lezen en muziek maken belangrijk waren, evenals het besef dat we er niet alleen voor onszelf zijn. Ik schreef Als mein Vater ein Busch wurde und ich meinen Namen verlor (Toen mijn vader een struik werd) niet omdat ik eens een actueel thema bij de kop wilde pakken, maar vanuit de ervaringen in mijn familie met vluchtelingen. Moeten vluchten is van alle tijden. Mijn grootouders van vaders kant vingen tijdens de Eerste Wereldoorlog op de Zuid-Hollandse eilanden Belgische vluchtelingen op, mijn grootvader van moederskant werkte in de opvang van Russische vluchtelingen. Mijn ouders begonnen hun huwelijk aan het begin van de Tweede Wereldoorlog in een Fries huis vol mensen uit het Westen van Nederland. In de jaren zeventig kwamen Zuid-Afrikaanse apartheidsvluchtelingen en een jonge Eritreeër over de vloer. En begin jaren negentig woonde een gezin uit Sarajevo een half jaar bij ons in. Ze namen de oorlog mee over de drempel én een soort humor die de kracht is van de machteloze. En ze werden vrienden voor het leven. In mijn boek wilde ik ruimte geven aan de verbeelding, maar die wel met twee voeten in de werkelijkheid laten staan. En ik wilde ruimte geven aan die ‘nadenkende lichtheid’. | |
[pagina 132]
| |
Naar aanleiding van dit verhaal kreeg ik een mail van een onderwijzeres. Ze schreef dat ze het mooi vond, maar, had ze gedacht, moest het nu voor kinderen over zulke zware onderwerpen als oorlog en vluchten gaan? Een jaar later was ze het toch gaan voorlezen in verschillende klassen en ze was zo aangenaam verrast door de gesprekken met de kinderen die eruit voortvloeiden - hoeveel ze oppikten, waar ze over nadachten, wat ze al wisten - dat ze zich tegenover mij verontschuldigde voor haar vooringenomenheid. Ik heb haar bedankt dat ze dit vertelde.
Kinderen worden vaak benaderd in termen van ‘nog niet’: begrijpen ze het wel, zeggen volwassenen dan, en dat begrijpen klinkt als ‘vatten’, als ‘inkapselen’, als een louter cognitieve bezigheid, terwijl, als het goed is, alle zintuigen door verhalen kunnen worden aangesproken. Bovendien beseffen jonge kinderen vaak meer dan ze onder woorden kunnen brengen. Kinderen hebben nog veel bij te leren, maar ze leren ook af. Niet alleen de jaloersmakende vlotheid om een andere taal op te pikken, ook het gebrek aan vanzelfsprekendheden of de basale, puur filosofische vragen naar het waarom en hoe van het bestaan: ‘ZORGEN/ Mamma, zegt/ hij op een morgen, als/ dinosaurussen nooit meer/ bestaan, kan dat dan ooit/ met beren en met mensen/ ook zo gaan en waar/ heb jij mijn kleren klaargelegd?’
Ik heb altijd graag gewild dat mijn kinderboeken over leeftijden heen zouden reiken. Als kind wist ik al dat zulke boeken bestonden, want toen mijn moeder ons ‘Winnie de Poeh’ voorlas moest ze daar zelf zo bij lachen dat we haar soms niet goed meer konden verstaan. Ik ben blij te weten dat ook mijn boeken vaak door kinderen en volwassenen worden gedeeld. En ik ben iedereen dankbaar die ervoor zorgt dat de niet in geld en statistieken uit te drukken kracht die kinderliteratuur in zich kan dragen, de schoonheid, verrassing, uitdaging, verbeelding, betrokkenheid bij de wereld - en het plezier - zichtbaar kan blijven.
Ik dank u. |
|