Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 32
(2018)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| ||||||||||||||
Wie is die Diekmann die zo brutaal is om over Antilliaanse kinderen te schrijven?
| ||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||
dentehuis waar De Palm werd verzorgd.Ga naar voetnoot5 Uit het gegeven dat zij elkaar toen - overigens voor het laatst - nog ontmoetten, mag worden opgemaakt, dat het niet bij dat ene bezoek in 1957 is gebleven. In tegendeel, er ontstond een wederzijdse betrokkenheid en waardering die decennia zou duren. De naam Diekmann was De Palm niet onbekend, die kende hij nog uit zijn jeugdjaren op het eiland. Daar wist ‘iedereen’ dat Johannes Diekmann de leiding over de politie had, dat deze politiecommandant een vrouw had die het eiland rondtrok om het op film vast te leggen én dat hij een dochter had, die met enige regelmaat alleen door het centrum van Willemstad, Punda, dwaalde.Ga naar voetnoot6 Wanneer dat was opgemerkt, werd zij vervolgens door een agent naar huis begeleid. De woning van de politiecommandant bevond zich in Fort Amsterdam in Punda, het centrum van Willemstad, Curaçao. Brionplein Otrobanda, Willemstad ca. 1935 (collectie Antheunissen)
Fort Amsterdam en Waterfort Punda, Willemstad ca. 1935 (collectie Antheunissen)
| ||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||
Dat Miep een eigenzinnige jonge meid was, werd de buitenwacht niet zozeer bekend door haar tochten door Punda. Miep verwierf haar bekendheid door de vele malen dat zij de klas op een rooms-katholieke meisjesschool in Otrobanda werd uitgestuurd om haar vrijpostige gedrag te overdenken. In 2013 vertelde haar Curaçaose schoolgenoot, de toen hoogbejaarde Gertruida M.E. Capello-Matheeuws, mij nog met enige verbazing over Mieps recalcitrante manier van doen, met name het voortdurend tegenspreken van de non voor de klas: ‘Een Hollands meisje en dan nog wel de dochter van de politiecommandant.’ | ||||||||||||||
RespectWat dát meisje zich verbeeldde van zijn eiland te weten en feitelijk wist, wilde Jules de Palm weten. Aanvankelijk vermoedde hij overigens dat Mieps moeder dat boek wel eens geschreven zou kunnen hebben. Die gedachte kon hij al bij dat eerste bezoek opzijschuiven, al herinnerde hij zich in januari 2013 nog haarscherp dat hij die gedachte had gehad. De toetsen van de schrijfmachine had Miep ongetwijfeld zelf aangeslagen, maar zij kon aanvankelijk niet zonder een informant als haar moeder om tot een boek te komen. De Palm herinnerde zich ook dat hij meende dat Miep zich op één punt echt had vergist, namelijk de aanwezigheid van een ‘dekenkist’ in het huis van de familie Van Rooy, waarvan de zoon Matthijs het hoofdpersonage is. Nederlanders die met dekens naar de tropen kwamen, toonden zich wel heel erg slecht geïnformeerd. Miep meende - ook tijdens hun laatste ontmoeting - dat het toch minder vreemd was dan Jules dacht, want iedere zes jaar konden Nederlanders die zich op het eiland hadden gevestigd voor een verlof van enkele maanden naar Nederland. De warme kleding en moltondekens werden naar haar stellige overtuiging wel degelijk meegenomen naar de tropen met het oog op dat verlof en bijgevolg bewaard in een dekenkist. Het zou dan aannemelijk kunnen zijn dat er in De boten van Brakkeput een moltondeken was in het landhuis waar Matthijs woonde, maar de zorg van de jongen om de vluchteling één zo'n deken te brengen om de nacht door te komen, was wel misplaatst. Het is sowieso te warm - ook's nachts - om onder een deken te slapen. | ||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||
De twee hebben vele malen zo gekibbeld, maar bovenal gefascineerd kennisgenomen van elkaars ervaringen met de verschillen tussen de Antilliaanse, met name Curaçaose, belevingswereld en die in Nederland. Wat gewoon was voor de een, was uitzonderlijk voor de ander, maar daarmee verkregen de betreffende verschijnselen nog geen onwrikbare vanzelfsprekendheid. Miep en Jules onderschreven niet op voorhand het cultuurrelativistische gedachtegoed. Integendeel, respect voor een andere cultuur, i.c. die van Caraïbische eilanden, betekende niet een kritiekloze acceptatie ervan. Integendeel, respect toon je door er - na grondige inleving - een kritische participant van te zijn. | ||||||||||||||
IntimusJules de Palm was niet alleen bijzonder goed geïnformeerd over zijn eigen Curaçaose samenleving, maar ook over die van Aruba en niet minder en in toenemende mate over die van Nederland. Zijn moeder had Jules een fikse draai om zijn oren gegeven, toen hij als jongetje op de lagere school zei ook wel mener di skol te willen worden en beet hem toe dat hij dát als neger korá wel kon vergeten. Hoe durfde hij het te bedenken: schoolmeester! Hij bedacht gaandeweg nog veel meer. Niet alleen werd hij onderwijzer op Curaçao en op Aruba, maar hij besloot op eigen kosten te gaan studeren in Nederland. Voor iemand van zijn afkomst had hij voldoende gestudeerd, zo meende de eilandelijke overheidsdienst, en een beurs kon hij bijgevolg vergeten. Door, in Nederland, gelijktijdig te werken als onderwijzer bekostigde hij zijn studie. Uiteindelijk zou hij niet alleen zijn doctoraal in de Neerlandistiek behalen, maar, in 1969, ook promoveren tot doctor in de Letteren aan de Rijksuniversiteit van Leiden (De Palm, 1969). Nadat De Palm zich een volhardend en intelligent student toonde en afstudeerde als neerlandicus werd hij - een ironische draai in zijn leven - de grondlegger van het Centraal Bureau Toezicht Curaçaose Bursalen (CBTCB). Vanuit dit bureau in Den Haag werden de beursstudenten uit Curaçao in Nederland begeleid. De Palm was van 1959 tot aan zijn pensionering in 1982 hoofd van het CBTCB. Hij manifesteerde zich ook anderszins. De - vanuit de Nederlandse overheid gesubsidieerde - Stichting voor Culturele Samenwer- | ||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||
king (Sticusa) trok hem aan als lid van het bestuur.Ga naar voetnoot7 Hij leidde de redactie van een hernieuwde Encyclopedie van de Nederlandse Antillen, was lid van de redactie die het verzameld werk van de Antilliaanse auteur Cola Debrot verzorgde en sinds de oorlogsjaren op zijn eiland was hij een bevlogen promotor van Papiamentstalige poëzie, verhalen en liederen.Ga naar voetnoot8 In de jaren van zijn studie, werken en pensionering maakte De Palm voldoende tijd vrij om verhalen en nadien uiteindelijk ook romans te schrijven, waarin hij zijn persoonlijke ervaringen met het Curaçaose en Nederlandse sociaal-culturele doen en laten onderbracht.Ga naar voetnoot9
Naar Jules de Palm is het overigens vergeefs zoeken in de bio- en bibliografische uitgave Ogen in je achterhoofd. Jules werd een man met wie Miep met gepaste discretie optrok. Vanaf de eerste ontmoeting in 1957 werd hij zowel een gewaardeerde intimus als ook een gekoesterde ingang tot het eilandelijke samenleven en het Antilliaanse netwerk dat zich in Nederland bevond. Wanneer Miep het opvolgende jaar, in april, op de Oranje Nassau van de KNSM stapt, heeft ze niet alleen een opdracht van de Koninklijke Redersvereniging te pakken, die de overtocht mogelijk maakte en resulteerde in Driemaal is scheepsrecht (1960). Ze wordt ook verwacht bij de familie De Palm. ‘Mijn moeder,’ zo herinnerde Jules zich, ‘vermoedde onmiddellijk dat ik met Miep zou trouwen. Waarom zou ze anders komen kennis maken?’ Miep bezocht Jules' ouderlijk huis, op en top de vrouw die zij ook in Nederland was, uitdagend, wat gesymboliseerd werd door zwartgelakte nagels. Daar voegde zich haar roemruchte verleden bij. De respons van Jules' moeder op de vrouw die haar zoon op bezoek had gestuurd, was klipen- klaar: ‘Jules, het maakt mij niet uit met wie jij trouwt, maar níet met die vrouw met zwarte nagels.’ Die nagels waren een duidelijk teken aan de wand: die tartten het noodlot, de dood, zo meende Jules' moeder. Desondanks | ||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||
regelde de familie ontmoetingen met een verscheidenheid aan Curaçaoënaars die haar met ieder gesprek verder de samenleving introkken. | ||||||||||||||
FictionaliseringIn 1958 was Miep na twintig jaar weer op het eiland waar zij enkele jeugdjaren doorbracht. Haar vader, Johannes M. Diekmann, was lid van het Nederlandse Korps Militaire Politietroepen (KMP), wat hem tussen januari 1935 en mei 1938 op Curaçao bracht.Ga naar voetnoot10 Hij werd er commandant van de eilandelijke KMP-brigade en de andere politieonderdelen. Hij verbleef daar met zijn vrouw Maria en hun dochters Miep en Henny. Hun derde dochter Netty werd op het eiland geboren.Ga naar voetnoot11 Dit verblijf voedde Mieps eigen ontwikkeling en liet tastbare sporen achter in haar oeuvre. Lijntjes moeten echter met een zekere terughoudendheid getrokken worden. Miep was een kei in het fictionaliseren van feitelijke en vermeende ervaringen. Hoewel de val van het dak van een van de gebouwen in het Fort, op 11 oktober 1935, ongetwijfeld uiterst pijnlijk was, betrof het hoegenaamd een ongeluk dat door haar roekeloosheid was veroorzaakt. Op intrigerende wijze verwerkte ze de val in haar jeugdroman De dagen van Olim en gaf deze een voedingsbodem van dreigende aanranding en (zodoende) een symbolische kracht die deze niet had in 1935. Het betreft stellig niet alleen de ervaringen die zij zélf opdeed, die in haar werk terechtkwamen, maar ook diegene die haar vader opliep en zijn opvoeding van Miep flink beïnvloedden. Die opvoeding kwam in toenemende mate bij hem te liggen, zeker gedurende de oorlog, toen haar moeder steeds verder van haar man wegdreef. Zij scheidden en Miep woonde grotendeels bij haar vader. | ||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||
Gedurende dat verblijf op Curaçao verscherpte haar opvoeding zich en dwong haar vader haar keuzes te leren maken. In de praktijk betekende dit - zo maakte Miep zelf nadrukkelijk kenbaarGa naar voetnoot12 - de werkelijkheid onder ogen durven zien: niets verhullende politierapporten konden daarbij helpen. Al in haar jonge tienerjaren spande haar vader zich in om Miep bij te brengen ‘ogen in het achterhoofd’ te hebben, al zouden ervaringen in de Tweede Wereldoorlog het daadwerkelijk tot haar levensmotto maken. Op Curaçao diende Diekmann als ‘zondebok’ voor een faux pas van de gouverneur en vertrok deze voortijdig van het eiland. Dit liet een fiks litteken achter bij Diekmann. Meer nog dan de politierapporten moet dit Mieps opvoeding vervolgens hebben beïnvloed. Ingrijpender nog zouden de oorlogsjaren worden. Na het beëindigen van de oorlog werd hij op verdenking van collaboratie met de bezetters en van NSB-sympathieën opgepakt. Van dit laatste werd Miep ook verdacht. De uitwerking op Miep van de ervaringen van haar vader en van haar eigen ervaringen kan nauwelijks overschat worden. De gebeurtenissen waren zondermeer een pijnlijke vernedering en zodoende uitgesproken schaamtevol.Ga naar voetnoot13 Ze werden de voedingsbodem voor een thematisch hoofdpunt van haar Antilliaanse werk. Meer dan een dozijn jeugd- en kinderboeken zijn gesitueerd op een Caraïbisch eiland en thematisch speelt de noodzaak van het maken van keuzes, zelfstandig en deugdzaam onderbouwd, een doorslaggevende rol.Ga naar voetnoot14 Ook in het wat eenvoudig ogende De boten van Brakkeput staat dit thematisch centraal: Help ik de vluchteling en zo ja, hoe? Wie is er te vertrouwen om je te helpen? Hoe informeer ik mij en hoe betrouwbaar is de verkregen informatie? Kortom, wees op je hoede, altijd! | ||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||
HerkenbaarMet deze thematiek betrad Miep eind jaren vijftig opnieuw ‘haar’ eiland. Na twintig jaar bevestigde Miep enerzijds de legendarische herinneringen aan die jeugdjaren met een enigszins bedenkelijk karakter: Miep was van een eigenzinnig meisje een nog eigenzinniger jonge vrouw geworden. Zij wist, anderzijds, die eigenzinnigheid in een uitgesproken gunstig daglicht te plaatsen door de persoonlijke contacten, door lezingen op scholen en bibliotheken op Curaçao, Aruba en Bonaire, door signeersessies in een boekhandel als die van Salas. Het was stellig een bijzonder fenomeen op de eilanden om jeugdboeken te kunnen lezen, die zich in de eigen samenleving afspeelden. Dat maakte nieuwsgierig naar de auteur ervan. Er was wel enige - met name Papiamentstalige - kinder- en jeugdlectuur voorhanden op de eilanden, maar die had een uitgesproken roomskatholieke moraal of was dikwijls folkloristisch van aard, verhullend en (zodoende) weinig avontuurlijk. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog zette een tastbare secularisering in in de Curaçaose samenleving, die nadien aan reikwijdte won en waar het werk van Miep praktisch bij aansloot. Maar dat niet alleen, met De boten van Brakkeput en meer nog met Padu is gek - dat in 1957 verscheen - wist Miep voor eilandelijke lezers herkenbare gebeurtenissen en invoelbare ervaringen te tekenen. Padu is gek ontlokte aan de - later ook in Nederland bekende - literair auteur Tip Marugg de bewonderende uitspraak: ‘Griezelig gewoon, je bent een vrouw, een Nederlandse en je schrijft over een jongetje dat zó Antilliaans is ...!’Ga naar voetnoot15 Hoe opmerkelijk de verschijning van Miep ook mag zijn geweest, het is toch vooral de kwaliteit van haar jeugdboeken die indruk maakte en de doorslag gaf bij de rol die zij verder nog zou gaan spelen in de Antilliaanse letteren voor de jeugd. Jules de Palm moedigde | ||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||
haar aan, zorgde voor introducties voor ontmoetingen, informeerde haar over eilandelijke eigenaardigheden én hij werd een personage in het jeugdboek Gewoon een straatje. Hij is het jongetje dat, vanwege zijn slechte ogen, niet mee kan doen met zijn leeftijdgenoten en verhalen voorleest, verzint en vertelt. Het mes bedoelde aan twee kanten te snijden, zoals zij noteerde in een bijdrage aan het blad Oost & West: Al was mijn opzet bij het schrijven van deze boeken geweest de Nederlandse jeugd in nauwer contact te brengen met verschillende facetten van het leven in de Antillen, ik wilde er ook nog iets anders mee bereiken, nl. het Antilliaanse kind met boeken over z'n eigen, bekende omgeving het Nederlands-lezen vergemakkelijken.Ga naar voetnoot16 Ze ging nog een stapje verder: ze gaf kinderen ook een duwtje om voorbij de eigen belevingswereld te stappen en uitdagingen aan te gaan, nieuwe mogelijkheden te exploreren en daarbij weloverwogen keuzes te maken. | ||||||||||||||
Sleetse sociale codesVan een huwelijk tussen Miep en Jules is het nooit gekomen. Dat lag sowieso niet in de bedoeling, wat Jules' moeder er dan ook van gedacht mocht hebben. ‘Ik heb nooit overwogen,’ zo onderstreepte Miep nog maar eens in het Haagse verzorgingstehuis, terwijl Jules instemmend knikte, ‘om met een Antilliaanse man te trouwen. Er groeit een bepaald contact, tegenwoordig zou je zeggen: je merkt dat het klikt...’ Mieps overpeinzingen doen gedachten aan de jaren zestig opkomen, ontlokken uitspraken over vrijheden die er niet eerder waren en die botsten met vigerende sociale codes in | ||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||
Nederland én op Curaçao. ‘Ja, dat botste flink met Jules' Curaçaose achtergrond,’ zo herinnerde Miep zich en Jules blijft instemmend knikken, ‘maar aan die mores hield hij zich niet.’ De thematiek in Mieps Antilliaanse jeugdboeken - ingebed in de herkenbare eilandelijke samenlevingen - viel in vruchtbare aarde. In de eilandelijke samenlevingen morrelden jongeren met de nodige opleiding of doende die te verwerven aan de dominante maar sleetse sociale codes en verhoudingen. De jongere generatie zou, wilde zij aan haar eigen ontwikkeling kunnen werken, moeten breken met zeer veel kenmerken van het doen en laten van haar ouders. Jules was geen roepende in de woestijn; hij was er een te midden van vele anderen die veranderingen wensten. De discussie over de ongunstige gedragskenmerken van de oudere Afro-Curaçaose generatie zou de Nederlandstalige letteren aan de Noordzee vooral bereiken door de roman Dubbelspel (1973) van Frank Martinus Arion. Dit is feitelijk een felle aanklacht tegen verstarde gedragingen onder de Afro- Curaçaose bevolking en een pleidooi voor fundamentele veranderingen in de sociale verhoudingen en in de (her)waardering van het eigen Afro-Curaçaose potentieel.Ga naar voetnoot17 Het mag niet verbazen dat Miep en Frank elkaar kenden - al was het maar omdat Jules en Frank bevriend waren. Het manuscript van Dubbelspel kwam Miep dan ook onder ogen alvorens het bij uitgeverij de Bezige Bij werd afgeleverd. Miep was er de persoon niet naar om teksten stilzwijgend tot zich te nemen en evenzo zwijgzaam een manuscript te retourneren aan de schrijver ervan. | ||||||||||||||
OmmezwaaiDe vanzelfsprekendheid waarmee Miep met haar boeken, vertalingen, lesmateriaal, lezingen en interviews in de jaren zestig in de eilandelijke samenlevingen aan het werk was, bleek geen tijdloos fenomeen. In breder maatschappelijk verband vonden ontwikkelingen plaats, die steeds minder ruimte lieten voor (aan- en bij)sturende moederlandse betrokkenheid bij het eilan- | ||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||
delijke doen en laten. Met de revolte van mei '69 op Curaçao als gewelddadige markering van beoogde veranderingen, verscherpte de kritiek van voorgaande decennia.Ga naar voetnoot18 Evenals elders in de regio werd op Curaçao in steeds sterkere mate ingezoomd op het onrecht dat de Afro-Antilliaanse bevolking was aangedaan ten tijde van de slavernij en daarna, praktisch tot op dat moment. Voor het onrecht in verleden en de aanhoudende achterstelling tot op dat heden werden de lokale blanke politici en bovenal het koloniale moederland verantwoordelijk gehouden. Antikoloniale gevoelens werden luidruchtig gepropageerd en verkregen in toenemende mate etnisch-raciale contouren. Ordeherstel bij Revolte, 30 mei 1969 Curacao (collectie Politiemuseum Apeldoorn)
Die kritiek kende een doelmatige keerzijde. In het vaandel van diegenen die een sociale en politieke omwenteling trachtten te bewerkstelligen, kwamen slogans te staan als Awor nos ta manda [Nu nemen wij de touwtjes in handen], Di nos e ta [Dat behoort onze eigen Afro-Curaçaose erfenis toe] en Nos mes por [Wij kunnen het zelf]. Deze insteek benadrukte de verschillen tussen de Afro-Caraïbische en blanke Westerse wereld. De roep om ‘het eigene’ te cultiveren is echter niet alleen een stellingname tegen het westen en de invloeden ervan op het eiland, maar betekent ook een verschuiving ten opzichte van voorgaande kritiek. Het accent verschoof van de samenleving als geheel naar het ‘eigene’ van een specifieke etnische groep van die samenleving: de grote negroïde bevolkingsgroep, in het bijzonder zij die verondersteld werden het minst verwesterd te zijn en het minst geprofiteerd te | ||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||
hebben van de sociaaleconomische vooruitgang. De sociale codes van weleer stonden niet meer per definitie aan kritiek bloot, maar bleken een bron van inspiratie te kunnen zijn (in ieder geval op papier).
Miep weet aanvankelijk op deze ommezwaai intelligent in te spelen. Zij toont zich sowieso sterk bewust van de kanteling die plaatsvindt in de eilandelijke samenleving, die als motief een rol van belang speelt in De dagen van Olim. Heel expliciet komen we ze tegen in gedachten van Jos, zoals in dit citaat: Het laatste stukje lopen naar de fortpoort dacht [Jos]: ‘Wie zei dat ook weer in Holland, die net terug was van Curaçao? O ja, die! “Kijk maar uit op straat. Als je gewoon in de drukte tegen iemand opbotst, die donkerder is dan jij, breekt de hel los. Ze zeggen dat de straat niet meer alleen voor de makamba's is; dat nu de tijd gekomen is dat jij [(moederlandse) blanke] opzij gaat.” Toch eens opletten de komende dagen.’ Al moest ze het erom doen, maar ze wilde het weten.Ga naar voetnoot19 Miep kwam het te weten, al was het een stapsgewijs wijzer worden, zeker ten aanzien van hoe ermee om te gaan. Niet alleen kiest zij - in een Doekje voor het bloeden (1970) - nadrukkelijk partij vóór de maatschappijkritische Afro- Curaçaoënaars en tegen de koloniale bemoeienis van Nederland en van internationale ondernemingen als Shell, ze begrijpt ook dat er mogelijkheden zijn om de weg naar (meer) zelfstandigheid te begeleiden. Zo komen het coachen van schrijvers en de opbouw van een eigen eilandelijke uitgeverij nadrukkelijker in beeld: leren vissen in plaats van vis geven. | ||||||||||||||
Nos mes por - Wij kunnen het zelf welDaar wil Miep energiek en doeltreffend vorm en inhoud aan geven. Dat lukt haar in de jaren zeventig en tachtig met name op Aruba, waar de Afro- Caraïbische mensen een beduidend geringer aandeel van de bevolking vor- | ||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||
men. Ze begeleidt opkomende jeugdauteurs en werkte mee aan de opbouw van de Arubaanse uitgeverij Charuba.Ga naar voetnoot20 Miep loopt echter ook al spoedig aan tegen heikele aangelegenheden. Hiertoe behoort het gegeven dat hulp en ondersteuning - al dan niet als coach met de beste bedoelingen - per definitie een zekere vernedering met zich meebrengen voor de ontvanger, gegeven de onvermijdelijke afhankelijkheid. Als zodanig staat het coachen haaks op het uitgesproken ideaal van nos mes por [wij kunnen het zelf wel]: Nederlanders - inclusief Diekmann - dienden écht een stapje opzij te zetten. Anderzijds moet onderkend worden dat dit nos-mes-por niet alleen een proces van vallen en opstaan is, maar ook tastbare mislukkingen, fraude en corruptie, en pijnlijke - soms uitgesproken gewelddadige - consequenties met zich meebrengt. De nadruk op het Afro-Caraïbische eigene is niet per definitie zaligmakend en maakt het meer dan eens uitgesproken moeilijk om kritiekloos te ondersteunen.
Terwijl het bewust zelfstandig maken van keuzes een belangrijk motief in haar (Antilliaanse) werk is, is het kiezen en daarnaar handelen opmerkelijk moeilijk geworden voor Miep zélf. Zij plaatst deze problematiek (dan ook) centraal in Dan ben je nergens meer (1975). Het zwart-wit denken - in etnische zin en anderszins - is Miep een gruwel. Dit is echter wel wat zij tegenkomt in de praktijk van alledag en aan beide zijden van de oceaan, zowel in Nederland als op de Caraïbische eilanden. Het ‘zwarte’ perspectief vereiste dienstbaarheid en liet weinig tot geen ruimte voor (zelf)kritiek. ‘De hand in eigen boezem steken’ werd bij de nieuwe ontwikkelingen nauwelijks of niet meegenomen. | ||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||
Miep kon een dergelijke dienstbaarheid niet opbrengen. Ze onderschreef grosso modo de kritiek op de arrogantie van het moederland, de koloniale verhoudingen binnen het Koninkrijk en het racisme. Miep toonde zich enthousiast over het potentieel aan mogelijkheden die de Afro-Curaçaose bevolkingsgroep in zich had, zo mag uit Een doekje voor het bloeden blijken. Dit neemt niet weg dat Miep met beide benen op de grond bleef staan en haar adagium niet verloochende. Ze bleef alert en liet zich niet meeslepen. In een interview naar aanleiding van Dan ben je nergens meer zegt Miep onomwonden: Ik vind niet iemand lief en best en aardig omdat hij toevallig zwart is. Ik heb het over ménsen en daar zijn aardigen en daar zijn rotzakken onder. Nou, mag ik daar alsjeblieft over schrijven? Dat vind ik de enige vorm van niet discrimineren.Ga naar voetnoot21 | ||||||||||||||
BuitenstaanderDe vanzelfsprekendheid waarmee Miep dit stelt, werd absoluut niet alom onderschreven, toentertijd - midden jaren zeventig - niet en inmiddels onder het juk van zwart identitair denken en handelen opnieuw niet. Dit laatste kon ze natuurlijk niet weten, maar ze realiseerde zich in de jaren zeventig en tachtig wel degelijk dat ze voor velen ‘een valse noot’ zong. Ze was zeer kritisch, terwijl er in intellectuele en culturele gremia van een geëngageerde auteur als Diekmann een zekere inschikkelijkheid werd verwacht naar ‘revolutionaire’ ontwikkelingen in de Derde Wereld (zoals dat toen heette). Om een omelet te bakken moest je nu eenmaal eieren breken, zo wilde gemankeerd handelen nogal eens gerechtvaardigd worden. Een dergelijke | ||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||
rechtvaardiging hoefde je van Miep niet te verwachten, maar hoe op die complexiteit wél te reageren was flink lastig. Het begon in ieder geval bij het onderkennen van het problematische karakter van de nieuwe ontwikkelingen. Hiertoe lijken in Dan ben je nergens meer de werk- en actiegroepen, bladen, flyers en voordrachten bedoeld, die na de avonturen op Sint-Musa in beeld komen. Een jeugdroman als Dan ben je nergens meer als zodanig is ook zo'n optie voor bewustwording. Mickey, het personage in de jeugdroman dat het perspectief van Nederlandse lezers draagt, is - in Mieps woorden - geen ‘hazehart’, maar zij heeft niet half zoveel grip op de problemen die ze op haar pad tegenkomt als Matthijs, Padu, Elio, en andere personages uit Diekmanns Antilliaanse jeugdboeken. Zij ‘is eerder slachtoffer dan held’, zoals Rutgers met recht constateert.Ga naar voetnoot22
Dan ben je nergens meer zou Diekmanns laatste jeugdboek zijn dat op de eilanden speelt. Het is voor Miep geen doen om kritiekloos toe te kijken en het wordt praktisch sowieso steeds lastiger om een actieve, constructieve rol te spelen als buitenstaander. Het is niet meer vanzelfsprekend om steun en ondersteuning te verlenen en hoe die eruit zou moeten zien is dat helemaal niet. Het coachen komt onder druk te staan. Er is, enerzijds, inderdaad een fundament gelegd, waarop eilandelijke auteurs zelfstandig kunnen voortbouwen, en er is, anderzijds, een wij/zij-denken ontstaan, dat weinig tot geen ruimte meer laat voor het directieve coachen van Miep. Nos mes por: we kunnen het zelf en we doen het zelf wel. Beide aspecten speelden een rol bij het grillige begeleidingsproces dat plaatsvindt in de jaren zeventig en tachtig. | ||||||||||||||
GrenzenHet is in deze bredere maatschappelijke context dat Mieps handelen op de eilanden moet worden bezien. Miep liep tegen de grenzen van de Antilliaanse gastvrijheid aan. Sowieso werd er nadrukkelijker dan voorheen een ‘dialoog’ verlangd en minder een directief handelen dat in grote mate van | ||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||
één kant kwam, namelijk die van Miep. Dat zou het coachen van de Arubaanse schrijfsters in de jaren tachtig duidelijk maken. Ongetwijfeld kwam mede door toedoen van Miep een bewonderenswaardig aantal kinder- en jeugdboeken tot stand, van Diana Lebacs, Sonia Garmers, Desiree Correa, Josette Daal, Frances Kelly en Richard Piternella. Ook al zorgde Miep door begeleiding voor jeugdboeken en de start van de eilandelijke uitgeverij Charuba, het traject kende de nodige spanningsvolle sessies en zou uiteindelijk zonder Mieps steun worden voortgezet. Het resultaatgerichte en zodoende veeleisende handelen van Miep kwam in botsing met een creativiteit die zelfstandigheid en het persoonlijke exploreren hoog in het vaandel had staan en eventuele consequenties voor lief nam. Er moest veel meer ruimte zijn voor vallen en opstaan. De werkwijze en productie van Miep konden niet langer het referentiepunt zijn: de eilandelijke auteurs wensten een eigen ethos inhoud te geven. In dezen moet onder meer gedacht worden aan het schrijven als fulltime professie. De kleine eilandelijke samenleving bood praktisch nauwelijks of geen praktische mogelijkheden om zich als zodanig te ontwikkelen en in het onderhoud te voorzien. Het mocht tijd nemen, maar hoe dan ook wensten de eilandelijke samenlevingen toch vooral dat eigen mensen zo ‘brutaal’ zouden zijn om over en voor de kinderen te schrijven.
Miep had de ‘brutaliteit’ gehad om de eilanden te betreden. De waardering voor haar participatie verschoof. Hoe goed Miep ook wist te manoeuvreren, het eilandelijk samenleven beperkte langzaam maar zeker en in toenemende mate haar bewegen. De man die decennia lang onveranderlijk met een kritische maar waarderende blik Miep volgde, soms ook bijstuurde en altijd bemoedigende woorden voor haar vond, was Jules de Palm - de ‘rode neger’ die achter de coulissen een steun en toeverlaat was. | ||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||
Dolf Verroen Tekening Miep Diekmann door Pien Hazenberg (8 juni 2014) (foto: Aart G. Broek)
| ||||||||||||||
Primaire literatuur
| ||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||
| ||||||||||||||
Secundaire literatuur
|
|