Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 31
(2017)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||
Amitieus canononderzoek Astrid Lindgren
| |||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||
De ambivalente positie van jeugdliteratuurVan den Bossche begint met een uitgebreid, grondig en genuanceerd historisch overzicht van opvattingen over het canonbegrip en van onderzoek naar canoniseringsprocessen binnen het kader van het jeugdliteraire onderzoeksveld. Hier wordt naar belangrijke theoretici verwezen zoals Itamar Even-Zohar met zijn polysysteemtheorie en Zohar Shavit die deze theorie binnen de jeugdliteratuur toepaste. Een centraal gegeven bij Shavit is de ambivalente positie van jeugdliteratuur binnen de context van de canon aangezien jeugdliteratuur zowel op pedagogische als esthetische criteria beoordeeld kan worden. Die pedagogische waardering, maar ook de persoonlijke willekeur en het anglocentrisme die historisch gezien maar al te vaak bepalend waren voor de jeugdliteraire canon en criteria daarvoor, wordt onder andere duidelijk in de kritische bespreking van het onderzoek van de Canadese onderzoeker Perry Nodelman. Enkele andere terugkerende namen in het wetenschappelijk debat rond jeugdliteratuur en canon die de revue passeren, zijn Bettina Kümmerling-Meibauer, Sandra Beckett en Maria Nikolajeva. In Van den Bossches bespreking van het eerder onderzoek naar canon binnen de jeugdliteratuur wordt al snel duidelijk dat de Zweedse Astrid Lindgren een auteur is die zich een unieke positie wist te verwerven binnen het (westers) internationale jeugdliteraire veld. Canonisering van deze auteur in Nederland en Vlaanderen is dan ook het onderwerp voor het verdere onderzoek van Van den Bossche. | |||||||||||||||||||
Tekst en contextAangezien elke tekst wordt gevormd en functioneert binnen een socio-culturele context wil Van den Bossche zowel tekstuele als contextuele elementen integreren in haar studie. Aansluitend bij eerder onderzoek onderzoekt ze welke normen aan de basis liggen van canonisering in een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats. Bettina Kümmerling-Meibauer maakt in dit verband onderscheid tussen synchrone en diachrone benaderingswijzen. Terwijl de eerste benadering nagaat welke tekstuele kenmerken bepalend zijn voor canonisering, richt de andere invalshoek zich meer op het bestuderen van tekstexterne processen en systemische ontwikkelingen door de tijd heen. In plaats van deze methodes als tegengestelde polen te zien, beschouwt Van | |||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||
den Bossche ze als aanvullend en ze onderzoekt daarom zowel tekst-gerelateerde (synchrone) als context-gerelateerde (diachrone) factoren in het canoniseringsproces van Lindgren in Nederland en Vlaanderen. | |||||||||||||||||||
Drie stadia in het canoniseringsprocesVan den Bossche onderscheidt drie belangrijke fasen in het canoniserings-proces:
Het verdere onderzoek spitst zich dan toe op het bestuderen van het sociale proces van canonisering (‘canon formation’), op de wisselwerking tussen literatuur en samenleving. Het proefschrift heeft hierdoor een duidelijk literatuursociologisch perspectief aangezien het jeugdliteraire veld en de communicatie en interactie tussen de verschillende spelers daarbinnen centraal staat. | |||||||||||||||||||
BronnenHet onderzoeksmateriaal is een corpus samengesteld uit drie soorten teksten: academische, professionele en voor een algemener publiek bestemde bronnen. Daartoe behoren literaire en academische tijdschriften, anthologieën, theoretische werken en geselecteerde dagbladen. Van dit materiaal maakt Van den Bossche een inhoudsanalyse die geordend wordt | |||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||
volgens de thema's of topics die zij op basis van eerder canon-onderzoek, identificeert als centraal voor Lindgren als gecanoniseerde jeugdauteur. Zij beperkt zich hier bewust tot de studie van hoe het schrijverschap van Lindgren geconstrueerd en georkestreerd wordt door de volwassen gatekeepers. Een breder receptieonderzoek naar bijvoorbeeld kinderjury's en de impact daarvan op de canonvorming van Lindgren in Nederland en Vlaanderen wordt voorlopig buiten beschouwing gelaten, maar zou wel materiaal kunnen bieden voor een verder onderzoek meent Van den Bossche. Bij de bespreking van de verschillende ‘gatekeepers’ is het opvallend om te zien dat de vertaler(s) nagenoeg buiten beschouwing gelaten worden. Men zou kunnen denken dat net een vertaler als ‘interpreterend lezer’ ook een belangrijke invloed kan uitoefenen op hoe het werk van een bepaald auteur gevormd, geïntroduceerd en ontvangen wordt in een doelcultuur. Dat dit net vaak het geval is bij jeugdliteratuur werd aangetoond door verschillende van de theoretici op wie Van den Bossche steunt in haar studie, zoals Maria Nikolajeva, Emer O'Sullivan en Zohar Shavit. Dit had met andere woorden een interessante toevoeging kunnen zijn aan deze studie. Bijvoorbeeld vraagt men zich af of het feit dat de vertaalster Rita Verschuur uit Nederland komt (en dit ook duidelijk zijn sporen nalaat in bijvoorbeeld de dialogen in sommige van de vertalingen) een invloed heeft gehad op de perceptie en ontvangst van Lindgren in Vlaanderen. Een opdeling tussen Nederland en Vlaanderen en een studie van overeenkomsten en verschillen had meteen ook een interessante extra dimensie kunnen bieden aan het voorliggend onderzoek waar het Nederlandse taalgebied nu als één homogeen geheel wordt beschouwd. Dit zou zeker ook gemotiveerd kunnen worden vanuit de in dit onderzoek gekozen polysysteemtheoretische invalshoek. Dat de impact van de vertaling en vertalers niet behandeld worden in dit onderzoek, kan verklaard worden door het feit dat Van den Bossche er bewust voor kiest om zich in de verdere analyses te baseren op recensies en andere besprekingen. | |||||||||||||||||||
Synchrone analyseDe eerste analyse van het tekstcorpus heeft als doel te achterhalen hoe Lindgren door Nederlandse en Vlaamse gatekeepers beschreven en gereci- | |||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||
pieerd wordt. Dit gebeurt door onderzoek naar de synchrone dimensie van canon die bestaat uit negen thema's die Van den Bossche identificeerde als centraal voor wat betreft de manier waarop Lindgren als canoniek beschreven wordt in het onderzochte materiaal:
Elk van deze thema's wordt aan de hand van voorbeelden uit het corpus verder uitgewerkt (vaak met thematische onderverdelingen), geïllustreerd en geconcretiseerd. Hoewel de bespreking van Van den Bossche op overtuigende wijze toont dat al deze thema's relevant blijken om de canonisering van Lindgren te onderbouwen, kan men in sommige gevallen ook wel enkele kritische vragen stellen. Allereerst is het belangrijk om niet te vergeten dat het hier over materiaal gaat uit de jaren vijftig tot 2012 en dat de opvattingen en verwachtingen over jeugdliteratuur gedurende deze tijdperiode ook onderhevig zijn geweest aan verandering. Kan men bijvoorbeeld verwachten dat ‘literaire eigenschappen’ als criterium constant aanwezig zal zijn in het onderzochte materiaal (de recensies en besprekingen), terwijl er in de (Nederlandstalige) jeugdliteratuur pas vanaf de jaren zeventig en tachtig een duidelijke literaire omwenteling plaatsvond?Ga naar voetnoot1 Hier kan de analyse mogelijk versterkt worden door de verschillende thema's en hun inhoud wat duidelijker in een sociale, culturele en dus ook tijdsgebonden context te plaatsen. | |||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||
Ook (deel)thema's zoals ‘crosswriting’ en ‘dual address’ lijken mij eerder pas onder de aandacht gekomen te zijn na de literaire emancipatie van de jeugdliteratuur vanaf de jaren negentig. Zijn dit dan thema's die een uitval en resultaat zullen opleveren doorheen de gehele onderzochte periode heen of enkel eerder naar het eind van de periode toe? Als illustratie van dit laatste zou tabel 9 op pagina 255 kunnen gelden die laat zien dat de aandacht die de recensies en besprekingen besteden aan ‘literaire eigenschappen’ vooral aan het eind van de onderzochte periode toeneemt. | |||||||||||||||||||
Diachrone analyseIn het tweede luik van de studie onderzoekt Van den Bossche de diachrone dimensie van canon. Hier wordt geanalyseerd hoe bepaalde werken functioneren binnen het literaire veld en hoe zij een al dan niet canonieke positie kunnen bereiken. Centrale vragen zijn hoe werken hun publiek bereiken en hoe ver hun invloed reikt. Belangrijke factoren die hierbij komen kijken en die zij, in tegenstelling tot verschillende andere onderzoekers, daarom meeneemt in haar onderzoek, zijn commercie en populariteit. Deze factoren worden niet altijd op de eerste plaats met canon of cultureel kapitaal in verband gebracht, maar kunnen zeker relevant zijn, wat Van den Bossche op overtuigende wijze laat zien in haar verdere analyse van de diachrone dimensie. Hier wordt aandacht besteed aan factoren zoals beschikbaarheid van de werken en herdrukken, populariteit als teken van etablering bij het brede publiek en daarmee ook in het literaire veld. Dit wordt onderzocht door te kijken naar welke titels het vaakst genoemd worden in het corpus. De lijst wordt aangevoerd door Pippi en gevolgd door De Gebroeders Leeuwenhart en Ronja de Roversdochter. Een belangrijke factor die direct verbonden kan worden aan de status van een auteur zijn het vermelden van de literaire prijzen die de auteur mocht ontvangen. In het geval van Lindgren zijn natuurlijk ook de verwijzingen naar ALMA (‘Astrid Lindgren Memorial Award’), zeer talrijk aanwezig in het corpus. Het feit dat zo'n belangrijke prijs naar een auteur vernoemd is, is op zich natuurlijk een absoluut teken van canonisering. Vervolgens wordt ook de rol van verschillende soorten van adaptaties, herwerkingen en andere derivaten besproken, niet enkel binnen de literatuur zelf, maar ook in andere | |||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||
media zoals verfilmingen, illustraties (Carl Hollanders iconische Pippi), televisieseries van verschillende boeken, tekenfilm-versies en de Pippi-musical. Andere afgeleiden die een duidelijke en zeer brede culturele en sociale impact illustreren, zijn de allusies naar Lindgren in andere culturele ‘artefacten’ of instituties in de samenleving zoals bijvoorbeeld Villa Kakelbont (naam van het huis van Pippi) wat destijds de naam was van het Nationaal Centrum voor de Jeugdliteratuur in Vlaanderen, populaire kookprogramma's met als thema Zweden en Astrid Lindgren, en het typeren van Zweden als het land van Pippi Langkous. In een laatste, maar daarom niet minder belangrijk, onderdeel van de diachrone analyse wordt intertekstualiteit besproken en de manier waarop er in het corpus naar Lindgren wordt verwezen bij het bespreken van andere (Nederlandstalige) auteurs. Weinig verrassend werd het vaakst op Lindgren gealludeerd bij besprekingen van Annie M.G. Schmidt. Het verband tussen Lindgren en de ‘Hollandse Astrid Lindgren’ Annie M.G. Schmidt is natuurlijk geen nieuw gegeven en de parallellen tussen beide schrijfsters werden eerder al uitvoerig behandeld, onder andere door Kirsten Waterstraat. Buiten Schmidt zijn het de Nederlandstalige auteurs Paul Biegel, Jan Terlouw, Thea Beckman en Tonke Dragt die in de top tien verschijnen. Deze analyse wordt helaas wat snel afgesloten en had wat meer uitgewerkt mogen worden. | |||||||||||||||||||
ConclusieVeel van de onderzochte aspecten bieden zeker nog stof voor verder onderzoek, bijvoorbeeld naar de impact van Lindgren op andere Nederlandstalige auteurs dan Schmidt. Dat dit ook auteurs van ‘volwassen’ literatuur kan insluiten, is iets wat Van den Bossche zelf aanhaalt in de coda van het proefschrift. Een andere zeer interessante these die hier verder uitgewerkt wordt is of en hoe de nood aan het vormen van een jeugdliteraire canon, ook vanuit academische hoek, kan samenhangen met de wil om de emancipatie en zichtbaarheid van het jeugdliteraire (onderzoeks)veld in zijn geheel te bevorderen. Dit ambitieus uitgewerkte en indrukwekkende proefschrift draagt daar zeker in belangrijke mate aan bij. | |||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||
Sara Van den Bossche. Brought into the Limelight. Canonisation Processes at Work in Astrid Lindgren's Oeuvre in Flanders and the Netherlands 1952-2012. Gent, Faculteit der Letteren & Wijsbegeerte, 2015 (proefschrift). |
|