Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 28
(2014)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| ||||||||
Tussen twee werelden
| ||||||||
[pagina 45]
| ||||||||
tuur over te dragen. Als dusdanig draagt een boek met een dergelijke boodschap bij aan het proces van literaire socialisatie, waarbij lezers met behulp van boeken ‘lid’ gemaakt worden van een bepaalde literaire cultuur. Literatuurwetenschappers Feike Dietz en Lidewij Ponjee omschrijven literaire socialisatie als volgt: ‘De term “literaire socialisatie” is afkomstig uit de literatuursociologie en duidt op het proces waarbij mensen de kennis, vaardigheden en houding verwerven die nodig zijn om volwaardig deel te nemen aan de literaire cultuur’ (Dietz & Ponjee, 2013, p. 80). John Stephens en Robyn McCallum wijzen er in hun boek Retelling Stories, Framing Culture (1998) op dat een belangrijke functie van verhalen de kennismaking met een specifiek cultureel erfgoed is. Dit cultureel erfgoed kunnen we zien als een soort van ervaringen die zeker doorgegeven zou moeten. De auteur probeert dit te bereiken door kennis, een moraal of bepaalde ethische en culturele waarden over te brengen waarvan hij/zij vindt dat kinderen er zich zeker bewust van zouden moeten zijn. Hoe meer elementen verwijzend naar cultureel erfgoed aanwezig zijn in een boek, hoe meer impact dit op het vlak van literaire socialisatie zal hebben. Hieronder worden bepaalde elementen uit 17, Het lied van de raaf en Ik ben geen racist belicht, om te laten zien op welke manieren er sprake kan zijn van literaire socialisatie en cultureel erfgoed door middel van kennisoverdracht. Criteria hiervoor zijn onder andere intertekstualiteit en metafictie. Daarna volgt een analyse van Op een morgen stond ze daar, waarbij dezelfde elementen worden onderzocht als in de drie eerste romans. Vervolgens wordt er gekeken naar de gelijkenissen en verschillen in de boeken voor verschillende leeftijden om te bekijken of Nilsson zich al dan niet aanpast aan de leeftijd van zijn lezers. | ||||||||
Getuigenissen van verschillende tijdsgeestenDe zeventienjarige Jonathan ligt op de spoedafdeling in coma vanwege alcoholmisbruik. Naast hem zit zijn vader, Göran Persson, die zijn zoon tien jaar niet heeft gezien. Hij gebruikt dit moment om zijn zoon uit te leggen waarom hij zijn moeder verliet en hoe hij was als zeventienjarige in de jaren zeventig. Op het einde van het boek komt Karin, Görans ex-vrouw, | ||||||||
[pagina 46]
| ||||||||
en vertelt haar kant van het verhaal, zodat de lezer twee versies van de waarheid gepresenteerd krijgt. Opmerkelijk in dit boek is dat Jonathan slechts twee zinnen zegt, helemaal op het einde en de rest van de tijd slaapt. Jonathan krijgt zijn identiteit in het verhaal van Göran. 17 heeft de vorm van een scenario voor een film of een toneelstuk, waarin alle personages elkaar ontmoeten in de ziekenhuiskamer. In deze kamer voeren de personages een monoloog tegen de slapende Jonathan. Nilsson is de regisseur die instructies geeft: hij geeft zeer gedetailleerde beschrijvingen en maakt veelvuldig gebruik van herhalingen. Het relaas van vader Göran bevat zeer veel intertekstuele verwijzingen naar de tijdsgeest van de jaren zeventig. Het komt bij de lezer over alsof Göran een geschiedenisles aan het geven is. Hier kunnen we Nilsson als leraar zien, ditmaal in het personage van Göran. Net als in Het lied van de raaf is sprake van kennisoverdracht. Wat voor jongeren onbekend zou kunnen zijn, is bijvoorbeeld informatie over het communisme en marxisme. Kennis over deze ideologieën is niet vanzelfsprekend bij alle lezers aanwezig. Daarnaast komen zeer veel namen voor van historische figuren die evenmin worden uitgelegd: Hegel (p. 69), Bach, Händel en Vivaldi (p. 123) en Chomsky (p. 170). Wanneer hij zijn verhaal aan Jonathan vertelt lijkt het alsof Göran wil onderwijzen en moraliseren (Verbeeck, 2004, p. 15). Hij vertelt over de jaren zeventig en hoe de samenleving toen - naar zijn mening althans - beter was dan nu. Göran spreekt openlijk over zijn ervaringen met drugs en alcohol als zeventienjarige hippie. Hij wil Jonathan waarschuwen voor de gevaren en risico's ervan (p. 80). Daarnaast vertelt hij openlijk over seksualiteit en abortus (p. 103). Het getal zeventien loopt als een rode draad door het boek. Het begint al bij de titel. Jonathan is zeventien en Göran was zeventien toen hij Jonathans moeder ontmoette. Göran gebruikt het getal zeventien vaak in wat hij vertelt. Göran is nooit echt opgegroeid, in zijn hoofd bleef hij altijd | ||||||||
[pagina 47]
| ||||||||
zeventien. Een aantal keer geeft hij aan dat zeventien de meest waardevolle leeftijd is: Zeventien jaar. Nooit is een mens zo wijs, en nooit zo dom. Nooit wordt een mens ouder, daar heb ik vaak over nagedacht, dat ik nog steeds zoveel een zeventienjarige ben hoewel ik de vijftig nader. Even wijs en een dom. Even zeker en even onzeker. Even trots en even laf. (p. 15) 17 heeft een origineel uitgangspunt: het verhaal gaat over Jonathan en Göran, maar alleen Göran is voortdurend aan het woord. Het verhaal handelt dan wel over twee personages, maar één ervan wordt pas op de laatste pagina's wakker uit zijn coma en is dan pas in staat iets aan het vertelde toe te voegen. Het boek gaat over liefde, relaties, hoop en jong zijn, zowel in de jaren zeventig als in het heden. Nilsson schreef een boek waarin de levens van jongeren in verschillende tijdsperioden vergeleken worden. Hij was zelf jong in de jaren zeventig en beleefde het communisme in Zweden, waar deze ideeën een grote impact hadden op de samenleving (Olsson, 2000, p. 64). Of jongeren van vandaag zich ermee kunnen identificeren, is echter maar de vraag. | ||||||||
Verhalen in een verhaalDe veertienjarige David uit Het lied van de raaf leidt een rustig leven en helpt zijn vader vaak op markten in heel Zweden samen met zijn zus. Op school ontmoet hij een man die zichzelf de raaf of Ravenius noemt. Hij staat symbool voor de duivel/het kwaad en wil duidelijk maken dat de mens schuldig is aan de aantasting van het milieu. Na de ontmoeting gebeuren verschillende vreemde dingen en sterft Davids beste vriend. David ontdekt dat Ravenius hier iets mee te maken heeft. Op het einde wordt een symbolische strijd tussen goed en kwaad uitgevochten. Het verhaal is opgebouwd als een raamvertelling, in elk hoofdstuk vertelt David wat er gebeurd is in de afgelopen weken als een lange flashback. Hoofdstuk vijf wijkt af van dit patroon, in dit hoofdstuk zit David aan een kampvuur met de andere marktkramers terwijl hij al zijn belevenissen | ||||||||
[pagina 48]
| ||||||||
tot hiertoe heeft verteld. De laatste hoofdstukken behandelen alles nadat David zijn verhaal heeft verteld: Nu ben ik hier. Nu ben ik nu. Het raamwerk van mijn verhaal is gevuld. [...] Alleen omwille van haar kan ik niet ophouden hier bij het vuur. Alleen om haar moet dit verhaal verder gaan dan zijn eigen raamwerk. Het moet buiten zijn raamwerk treden. Alleen om haar. (p. 245) Nilsson speelt in de hoofdstukken voortdurend met het nummer zeven, dat hij als een soort kapstok gebruikt om zijn vertellingen aan op te hangen: er zijn zeven hoofdstukken die elk uit zeven paragrafen bestaan en ieder hoofdstuk telt zeven liederen die terugverwijzen naar de raaf. Het getal zeven speelt een belangrijke rol in de Bijbel, zo schiep God de aarde in zeven dagen. Daarnaast is het boek van de Openbaring volledig opgebouwd rond het cijfer zeven. Het lied van de raaf vertoont veel overeenkomsten met de fabel De raaf en de vos van de Griekse dichter Aisopus. Aisopus' mythe wordt vernoemd en uitgelegd in het boek, zij het pas in de tweede helft van het verhaal. De lezer die de fabel niet kent, zal de structuur van het boek pas op dat moment begrijpen. Naast Aisopus' fabel, is dus ook de Bijbel een duidelijk aanwijsbare bron van inspiratie voor Nilsson: het boek gaat over het milieu en de vernietiging van de aarde. Het verhaal kan gezien worden als een tegenhanger van het scheppingsverhaal. Nilsson stelt de milieuvervuiling in het boek voor als een Apocalyps, met de ondergang van de mens en Ravenius als een soort duivelsfiguur. De hoofdfiguur heeft dezelfde naam als de Bijbelse overwinnaar van Goliath. Nilsson gebruikt dat verhaal over David versus Goliath ook in het boek: David vergelijkt zichzelf met zijn Bijbelse naamgenoot wanneer hij de strijd wil aangaan met Ravenius die hij als Goliath voorstelt (p. 314). | ||||||||
[pagina 49]
| ||||||||
Het personage Ravenius komt voor onder verschillende namen die raaf betekenen in verschillende talen. Wat verder interessant is, is dat de naam Per Nilsson voorkomt in het boek. Nilsson voert een marktkramer op met dezelfde naam als de zijne. Het is een metafictief element dat ervoor zorgt dat de lezers beseffen dat ze nog steeds fictie aan het lezen zijn. Het personage speelt geen belangrijke rol waardoor het lijkt alsof Nilsson de lezer bewust wil maken van het geconstrueerde. Voor het personage Walde, die net zoals David iedere week met een kraam op de markt staat, is wel een betekenisvolle rol weggelegd. Hij daagt David voortdurend uit om citaten uit de wereldliteratuur te herkennen. Walde verwacht dat David alle belangrijke schrijvers en filosofen kent, maar hij raadt het steeds verkeerd. Met Walde toont Nilsson zich de leraar die hij ooit was en zet hij zijn boek in voor de overdracht van cultureel erfgoed: Nilsson lijkt via dit personage kennis te willen overbrengen zodat jongeren vertrouwd raken met deze namen. Onderstaand citaat laat zien dat Walde vindt dat jonge mensen vandaag de dag geen kennis meer hebben van de klassiekers. Ja, daar kwam Walde de Geweldige aangeschommeld. [...] Hij ging naast zijn stoeltje staan, keek in het rond en declameerde plechtig: ‘De hele nacht tot in de dageraad doorkliefde het schip de golven.’ Toen keerde hij zich naar mij toe: ‘nou?’ ‘Shakespeare?’ gokte ik. ‘Oh lieve heer,’ zuchtte Walde. Eindelijk zei hij: ‘De jeugd van tegenwoordig... ongeletterd, geen cultuur, niets. Hoe moet dat in godsnaam aflopen? Waar moet dat naartoe? Shakespeare? O lieve heer...’ [...] ‘Homeros,’ zei Walde zonder me aan te kijken. (p. 17) (mijn cursivering) Tegelijkertijd neemt hij echter aan dat jongeren weten wie Shakespeare was. Vanuit zijn marktkraam roept Walde bijvoorbeeld: ‘Vlekken, vlekken, vlekken. Van niets komt niets, zei King Lear tegen de kleine Cordelia zoals u wel weet, maar van iets komt iets...’ (p. 23) (mijn cursivering). Om Het lied van de raaf volledig te kunnen begrijpen, word je dus verondersteld de klassiekers te kennen. Nilsson gebruikt elementen uit zowel de Bijbel als de fabel van Aisopus. Jongeren vandaag de dag kennen de Bijbel niet langer grondig, dus zij begrijpen misschien niet alle verwijzin- | ||||||||
[pagina 50]
| ||||||||
gen. Het lied van de raaf is een goed voorbeeld van Julia Kristeva's theorie over intertekstualiteit. Voor haar is een tekst een soort van mozaïek die volledig is opgebouwd uit citaten en intertekstuele verwijzingen (Pieters, 2011, p. 176). Nilsson maakt hier ook gebruik van een vorm van literaire socialisatie: door de verwijzingen naar de Bijbel kunnen jongeren vertrouwd geraken met de christelijke cultuur. | ||||||||
Van puber naar partijsoldaat en terugFredrik Svensson, bijgenaamd Svenne, uit Ik ben geen racist verbergt zich voor de politie in een huis aan de kust na een ingrijpende gebeurtenis. Hij werd neergestoken door een immigrant in Stockholm en sinds deze aanval is zijn hele leven veranderd. Hierna wordt hij partijsecretaris van de Partij Rechtvaardig Zweden met de charismatische leider Nils Dackeman. In eerste instantie gaat alles goed en is de partij populair, maar na een tijd wordt Zweden onder haar invloed een land dat zich verzet tegen immigratie. Mensen van vreemde origine worden vermoord en Svenne beseft dat de ideologie van de partij verkeerd is. Vanuit een schuilplaats schrijft hij een brief over de verschillende gebeurtenissen die tot zijn vlucht hebben geleid. Ik ben geen racist is een verhaal dat een mogelijke politieke situatie in Zweden weergeeft. We kunnen het zien als een dystopie: de wereld ziet er slechter uit dan nu aangezien Zweden in het boek opschuift van een democratie naar een totalitaire samenleving waarin de bevolking onderdrukt wordt. Men ziet ook parallellen met recente politieke ontwikkelingen in Zweden - en in andere landen: een verschuiving naar rechts. Het verhaal is een soort van brief die Svenne schrijft vanuit zijn zomerhuisje. Hij wendt zich tot een oor spronkelijk onbekende persoon wiens identiteit we later in het verhaal ontdekken. Svenne schrijft: ‘Nu denk ik aan jou. Ik vertel dit aan jou. Ik denk: wie jou mag zien, is een gelukkig man’ (p. 25). De ‘jou’ is een meisje | ||||||||
[pagina 51]
| ||||||||
met een hoofddoek dat na verschillende rellen bang is om op straat te komen. Door zijn contact met haar begint Svenne zich schuldig te voelen en vraagt hij zich af of de partij wel de juiste bedoelingen heeft. Voor Svenne is het belangrijk dat het meisje zijn waarheid kent. Hij schrijft zijn verhaal zodat het meisje hem zou begrijpen en zou weten dat het niet zijn bedoeling was de situatie zo ver te laten komen. Svenne beweert in onderstaand citaat dat hij vertelt wat hij zich herinnert, maar ook bepaalde herinneringen kan weglaten. Nee, ik zal niet liegen, ik zal de waarheid vertellen. Zoals ik me die herinner. Maar waar moet ik mijn verhaal beginnen? Ik begin hier en nu. [...] Op dit moment ben ik de meest gezochte persoon in heel Zweden. En niet alleen door de politie. Er zijn zoveel mensen die wraak willen nemen, zoveel mensen die de leugens hebben geloofd. (p. 7) (mijn cursivering) De ik-verteller geeft een terugblik op de gebeurtenissen, het verhaal wisselt tussen verleden en heden. Svenne weet wat gaat komen aangezien hij alles meegemaakt heeft en navertelt. Hij geeft ook een aantal keer aan dat hij het resultaat van bepaalde handelingen al kent (p. 172 en 180). Svenne is een sympathiek en naïef personage dat niet zo intelligent is. Hij weet dit van zichzelf en vermeldt dit ook een aantal keer. Al bij al kunnen we dus stellen dat Svenne een zogeheten ‘onbetrouwbare’ verteller is, een verteller die niet noodzakelijk de waarheid spreekt en wiens perspectief niet als het enig mogelijke perspectief op de gebeurtenissen kan worden gezien.Ga naar voetnoot1 In dit boek is er een duidelijke parallel waarneembaar tussen de geschetste politieke toestand en de Tweede Wereldoorlog, meer bepaald met het nationaalsocialisme tijdens de jaren twintig en dertig in Duitsland. Het personage Nils Dackeman kan gezien worden als een moderne Hitler en Zweden zoals in de roman beschreven als een moderne versie van nazi-Duitsland. In het boek wordt de vergelijking letterlijk gemaakt, Svenne vertelt: ‘- Wat is er aan de hand? vroeg ik aan twee jongens die langsliepen. Hitler houdt een toespraak, zei de ene. Op Stortorget. - Hitler? - Ja, Nils | ||||||||
[pagina 52]
| ||||||||
Hitler Dackeman’ (p. 254). De toespelingen op de Tweede Wereldoorlog zijn heel duidelijk, bepaalde aspecten van de oorlog worden letterlijk opnieuw beleefd. Net zoals in Duitsland, vindt er in Malmö een kristalnacht plaats waarin immigranten bedreigd worden. De partij Rechtvaardig Zweden bouwt een concentratiekamp waarvan Svenne de leiding krijgt, zonder dat hij begrijpt wat dit inhoudt (p. 236). Zoals Hitler zich op het einde van de oorlog in zijn bunker verstopte, verschuilt Dackeman zich op het einde van het verhaal in zijn huis (p. 264 en 266). De parallel kan zelfs nog verder doorgetrokken worden: niet enkel Dackeman verstopt zich, ook Svenne schuilt in een zomerhuisje voor de politie. Het einde is open op een manier die niet vaak voorkomt bij een jongerenroman: Nilsson stelt zeven verschillende eindes voor en de lezer mag bepalen welk einde hij of zij verkiest. In het boek staat: ‘Ja, er wordt op de deur geklopt, gewoon een heel rustig klopje [...] Nu is het afgelopen. Maar hoe loopt het af?’ (p. 290), waarna de zeven verschillende opties volgen. Dit open einde ondermijnt de verwachting die bij de lezer gewekt werd, namelijk de mogelijkheid om het verloop van de gebeurtenissen te weten te komen. Daarenboven blijft de lezer met verschillende vragen zitten: we komen niet te weten of Svenne schuld treft en of Dackeman gestraft zal worden. Per Nilsson komt ook in dit boek weer als een personage voor en jongleert dus opnieuw met het fenomeen metafictie: het personage dat Per Nilsson heet, zegt dat hij Svenne kent. Hij begint een gesprek met Svenne en stelt de betrouwbaarheid van zijn verhaal ter discussie: Maar voordat hij achter me aan het huisje binnenstapt, steekt hij zijn hand uit. ‘Per Nilsson,’ zegt hij. ‘Fredrik Svensson,’ zeg ik en schud zijn hand. ‘Dat weet ik,’ zegt hij. [...] ‘Denk je dat ze je gelooft?’ vraagt hij. ‘Dat ze je verhaal gelooft? Zij en alle anderen?’ Ik begrijp niet wat hij bedoelt. Hoezo? Ik heb het toch verteld zoals het was. Zoals ik het me herinner. (p. 295) (mijn cursivering) Met zijn kritische houding zet het personage Per Nilsson de onbetrouwbaarheid van Svenne als verteller in de verf en wijst hij er bovendien op dat het vertelde een constructie is. Ik ben geen racist is binnen Nilssons | ||||||||
[pagina 53]
| ||||||||
oeuvre een apart boek. Het thema ligt gevoelig, maar is tegelijkertijd ook zeer actueel. Multiculturaliteit is een van de grootste uitdagingen in de moderne maatschappij. Aan de ene kant lijkt Nilsson zijn lezers te waarschuwen voor de gevaren van extremistische gedachten en ideologieën. Ondanks dat hij zelf geen expliciet standpunt inneemt in het boek, krijg je als lezer het gevoel dat hij extremisme veroordeelt. De overeenkomsten met de Tweede Wereldoorlog roepen vragen op over wat de gevolgen zouden zijn als de verkeerde personen aan de macht komen in Zweden of elders. Aan de andere kant geeft Nilsson zijn lezers opnieuw een geschiedenisles mee. Kennisoverdracht in de vorm van intertekstualiteit speelt in dit boek een grote rol, met als onderliggende gedachte de idee dat jongeren moeten weten wat er in het verleden is gebeurd en welke consequenties dat verleden vandaag nog steeds heeft voor de maatschappij. | ||||||||
Magie en illusies in de klasOp een morgen ontmoet Tum-Tum, de hoofdpersoon van Op een morgen stond ze daar, op het schoolplein Extra terwijl de andere kinderen haar niet opmerken. Ze is een buitenbeentje door haar afwijkende kledij en gedrag, waardoor ze tegelijk een grote aantrekkingskracht heeft op Tum-Tum. Als ze uiteindelijk in zijn klas terecht komt, wordt ze populair en praat ze met iedereen behalve Tum-Tum. Hijwil weten wie Extra is en hoe het komt dat ze zich als het ware kan wegtoveren en ergens opnieuw kan verschijnen. Dat Nilsson zijn adolescentenlezers zeer serieus neemt, bleek duidelijk uit bovenstaande voorbeelden, maar geldt dit ook voor jongere lezers? Op een morgen stond ze daar is voor een jongere doelgroep geschreven en het eerste boek in een serie.Ga naar voetnoot2 De uitgeverij vermeldt als beoogde leeftijd kinderen tussen negen en veertien jaarGa naar voetnoot3 en daarom is het interes- | ||||||||
[pagina 54]
| ||||||||
sant om aan de hand van dezelfde criteria als hierboven na te gaan of Nilsson bij deze doelgroep nog steeds geen rekening houdt met hun leeftijd. Eerst zal gekeken worden naar elementen in het boek die als kennisoverdracht en literaire socialisatie beschouwd kunnen worden, waarna de verschillen en gelijkenissen met de andere boeken beschreven worden. Bij de eerste leeservaring wordt duidelijk dat dit boek bestemd is voor een andere leeftijdscategorie. Het taalgebruik, de structuur en de inhoud zijn eenvoudiger dan die van de drie andere boeken. Intertekstualiteit komt sporadisch voor en de verteller legt bepaalde begrippen en namen uit, wat hij in de jeugdromans amper doet. ‘Achter haar op de vloer zat Marlon Brando ons met grote domme ogen aan te staren. [...] Je weet misschien niet wie Marlon Brando was? Een filmster die geweldig knap en goed was volgens oma’ (p. 38). De drempel voor de lezer ligt lager. Toch zit er in dit boek ook een dubbele bodem. Af en toe gebruikt de verteller intertekstuele verwijzingen die hij vervolgens ironiseert: ‘Papa verzon altijd grappige namen en ik was altijd de scheids. “En nu komen Ivan Dostojevskisj en Dollerina Dollerovitsj uit Rusland!” riep papa dan’ (p. 141). Rondom het personage Extra situeren zich een aantal onverklaarbare en ongeloofwaardige elementen, zo kan ze verdwijnen en ergens anders weer opduiken. Extra kan dan ook gezien worden als een voorbeeld van wat Plato met zijn abstracte wereld bedoelde in zijn ideeënleer. Via Extra krijgt Tum-Tum een glimp van wat er zich allemaal in de hogere werkelijkheid afspeelt. Er zit tenslotte een sterke fantastische tendens in het boek, Tum-Tum wil dat Extra met haar magische krachten een ziek kind geneest. Extra verzorgt ook Tum-Tums geblesseerde knie door er met haar hand over te wrijven. Dit is een verwijzing naar de Bijbel waarin Jezus eveneens mensen kon genezen door handoplegging. Nilsson refereert verder ook aan religie door personages de naam Buddha, Jezus en Mohammed te geven (p. 22). Verder maakt hij veelvuldig gebruik van metaforen die verband houden met een vogel (p. 9, 82 en 130). We kunnen hier ook de link leggen met een engel aangezien Extra op het einde van het boek als een engel neerdaalt uit de hemel en er een pluim naast Tum-Tum op de grond valt: | ||||||||
[pagina 55]
| ||||||||
Met brede witte vleugels zeilde ze door de lucht, in het schijnsel van de maan, langzaam daalde ze naar me af, langzaam en geruisloos landde ze voor me. Een engel. Ze was een engel. (p. 151) | ||||||||
Terugkerende bouwstenenOp een morgen stond ze daar bevat een aantal elementen die we als een constante in het oeuvre van Nilsson kunnen zien. Nilsson laat zijn lezers graag met vragen achter en maakt veelvuldig gebruik van een open einde. Hoewel er een vervolg op dit boek bestaat en de lezer daarin waarschijnlijk antwoorden krijgt, weten we bij het besluit van dit verhaal niet wie of wat Extra nu juist is. Vergelijkbaar is het einde van 17, waarin de lezer nooit zal weten waarom Jonathan zich in een coma dronk. Zowel in Het lied van de raaf als in Ik ben geen racist is het eveneens onduidelijk hoe het met de personages afloopt en in Ik ben geen racist mag de lezer zelf bepalen hoe het verhaal eindigt. Opvallend is dat alle hoofdpersonages uit de besproken boeken een bijzondere thuissituatie hebben. Tum-Tum en Jonathan komen uit een gezin met gescheiden ouders en moeten met stiefmoeders en -vaders leren omgaan. Tum-Tum heeft een moeilijke relatie met zijn biologische vader die weinig tijd voor hem heeft en hij lijdt soms onder de scheiding: ‘Toen de school uit was belde ik papa. Voelde dat ik hem graag wilde zien, maar nee, hij was de hele week weg, zou niet voor vrijdag thuiskomen’ (p. 105). De moeder van David is vroeg gestorven en hij werd alleen opgevoed door zijn vader, Svenne was een wees die bij zijn tante woonde. Dit zorgt ervoor dat de personages al vroeg een soort van zelfstandigheid krijgen waardoor ze op eigen benen willen staan. In Het lied van de raaf en Ik ben geen racist is de vorm erg belangrijk en ondersteunt die de kern van het verhaal, terwijl in 17 en Op een morgen stond ze daar de inhoud primeert. Hoewel het uitgangspunt en perspectief vernieuwend zijn in 17, is de vertelstem klassiek. In Ik ben geen racist combineert Nilsson een klassieke ik-verteller met een taboethema en tast hij de grenzen af van de objectiviteit van een vertelinstantie. Het lied van de raaf heeft een originele structuur met het kaderverhaal en de getallensymboliek. | ||||||||
[pagina 56]
| ||||||||
Per Nilsson komt met zijn naam niet voor in 17 en Op een morgen stond ze daar, wel in Het lied van de raaf en Ik ben geen racist waar hij personages met zijn naam laat opduiken en hij de lezers bewust maakt van het fictionele karakter van het verhaal. Bij Nilsson wordt het culturele erfgoed (Stephens & McCallum, 1998) in bepaalde boeken gekoppeld aan historische verschijnselen: het communisme in 17 en de Tweede Wereldoorlog in Ik ben geen racist. Bij Het lied van de raaf speelt de Bijbel dan weer een belangrijke rol bij kennisoverdracht en in Op een morgen stond ze daar is er een aantal verwijzingen naar religie. Op literaire socialisatie wordt er in Het lied van de raaf het zwaarst ingezet: de veelvuldige toespelingen op en vermeldingen van grote namen uit de wereldliteratuur geven de lezer een ‘kapstok’ naar belezenheid. | ||||||||
Variaties binnen de doelgroepToch vertoont Op een morgen stond ze daar een aantal verschillen in vergelijking met zijn drie andere jeugdromans. Zijn creativiteit lijkt getemperd te worden wanneer hij voor jongere lezers schrijft. Waar hij in Het lied van de raaf en Ik ben geen racist creatief omging met de structuur en vertelinstantie, vinden we hier geen kaderverhaal of afwijkend perspectief terug. De invloed van Nilsson als leraar die we duidelijk eerder zagen, ontbreekt hier volledig, het boek heeft geen uitgesproken moraal. Dit boek heeft een groot fantasiegehalte in vergelijking met de andere boeken. In Het lied van de raaf speelt de grens tussen fantasie en werkelijkheid ook een rol, maar dit is eerder om de boodschap van het verhaal extra kracht bij te zetten. Zowel Ravenius uit Het lied van de raaf als Extra hebben een fantasierijk kantje, maar Extra heeft bepaalde magische krachten die Ravenius niet heeft. Zo kan Extra zich wegtoveren en op een andere plaats weer verschijnen. Een ander element dat het fantasiegehalte versterkt, is het feit dat het verhaal zich afspeelt op een onbekende plaats. We weten dat het in Zweden is, maar krijgen geen specifieke aanwijzingen over welke stad of plaats. Dit is een groot verschil met de andere boeken: 17 en Ik ben geen racist spelen zich af in Malmö en Het lied van de raaf in Zuid-Zweden en | ||||||||
[pagina 57]
| ||||||||
Kopenhagen. Hierdoor staan de boeken dichter bij de realiteit. Ook de maatschappelijke thema's dragen bij aan het realisme. Het grootste contrast met de drie jongerenromans is dat Nilsson Op een morgen stond ze daar minder in een literaire traditie plaatst. Kennisoverdracht door intertekstuele verwijzingen komt in dit boek in mindere mate voor dan bij de drie jongerenromans. Nilsson legt bepaalde begrippen en namen vaak uit waardoor de lezer minder uitgedaagd wordt om de betekenis erachter te zoeken. Slechts sporadisch zijn er intertekstuele verwijzingen, al dan niet geïroniseerd, die vaak aansluiten bij het fantasierijke thema zoals de handoplegging van Extra. | ||||||||
ConclusieUit de bespreking van de elementen van vier van Per Nilssons boeken blijkt dat de auteur in zijn jongerenromans graag zijn kunnen als schrijver etaleert. Deze boeken zijn veelzijdig op het vlak van structuur, vorm en inhoud: hij experimenteert graag zoals we zagen bij de verschillende eindes van Ik ben geen racist of de getallensymboliek die in de boeken Het lied van de raaf en 17 een belangrijke rol spelen. Daarnaast hebben zijn jongerenromans een sterk socialiserend karakter, wat ervoor zorgt dat de leeservaring niet alleen een uitdaging is, maar eveneens een vorm van bijscholing voor de lezer. Nilsson toont zich ook zeer bewust van zijn rol als auteur: door metafictieve elementen in zijn teksten te verwerken maakt hij de lezers op bepaalde momenten duidelijk dat ze fictie aan het lezen zijn. Hij lijkt zijn lezers zeer hoog in te schatten en voor het begrijpen van zijn intertekstuele verwijzingen een bepaalde kennis van hen te verwachten. Met al deze kenmerken spreekt hij eventueel ook volwassen lezers aan. Globaal genomen zijn Per Nilssons jongerenboeken goede voorbeelden van het concept textes scriptibles dat de Franse literatuurwetenschapper Roland Barthes introduceerde. Textes scriptibles zijn een uitdaging voor de lezer en stellen een actieve lezing van de tekst voorop (Pieters, 2011, p. 220). Een uitdaging is een understatement in verband met de drie jongerenromans, waarin de lezer een rijk geschakeerde leeservaring aangeboden krijgt. | ||||||||
[pagina 58]
| ||||||||
Bij het kinderboek Op een morgen stond ze daar zien we bovenstaande karakteristieken in mindere mate terugkeren. De bouwstenen van het verhaal zijn klassiek, er zijn amper verwijzingen naar elementen uit het cultureel erfgoed, er wordt niet aan metafictieve reflectie gedaan en intertekstualiteit komt slechts in beperkte mate voor. Hoewel Nilsson in een interview vermeldde dat hij weigert zich aan te passen aan de leeftijd van zijn lezers, strookt deze uitspraak niet met zijn laatste boek. Bepaalde aspecten uit de jongerenromans heeft Nilsson achterwege gelaten, schijnbaar om zo tegemoet te komen aan de leeservaring van jongere lezers. De verwachtingen die Nilsson aan de lezer stelt, nemen recht evenredig toe met de leeftijd van zijn doelpubliek. Hierdoor zien we de manifestatie van Nilssons veelzijdigheid in twee soorten boeken uiteen vallen. Enerzijds hebben we de jongerenromans die een uitdaging zijn voor de lezer, waarin Nilsson geen rekening houdt met hun leeftijd en zijn artistieke vrijheid ten volle benut. Anderzijds zien we in Op een morgen stond ze daar dat hij rekening houdt met zijn lezers en bepaalde aspecten aanpast waardoor de toegankelijkheid verhoogt. | ||||||||
Primaire literatuur
| ||||||||
Secundaire literatuur
| ||||||||
[pagina 59]
| ||||||||
|