Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 27
(2013)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| ||||
De liefste klootzak die ik ken
| ||||
[pagina 151]
| ||||
geloofwaardigheid.’Ga naar voetnoot3 Ze merkten daarbij op dat Nederlandstalige boeken flink ondervertegenwoordigd waren. Ze deden het beter dan in voorgaande jaren, maar er is nog genoeg ruimte voor ‘meer goede literaire oorspronkelijk Nederlandstalige boeken voor het Gouden Lijstpubliek.’Ga naar voetnoot4 Rotmoevie is volgens hen onbetwistbaar één van die boeken. Dit is niet enkel te danken aan De Smet'ssterke schrijfstijl, maar voornamelijk door het ontroerende verhaal en de thematiek van Rotmoevie. Daarbij ontstaat binnen de jury enige verwarring. Enerzijds prijst ze dit boek ‘over de ontwikkeling van een vriendschap, over het verwerken van verdriet, en over groei - thema's die bij de leeftijd van het Gouden Lijstpubliek aansluiten.’Ga naar voetnoot5 Anderzijds noemen de vrouwen Rotmoevie ‘een volwassen boek over grote thema's als de dood en homoseksualiteit.’Ga naar voetnoot6 Impliciet worden ‘homoseksualiteit’ (en ‘dood’) hier zowel jeugdige als volwassen thema's genoemd. Helaas wordt deze visie niet verder onderbouwd. Dit laat ruimte over voor een ‘roze’ analyse van Rotmoevie. Hoe construeert De Smet homoseksualiteit? En onderscheidt zij zich hiermee van andere auteurs? | ||||
Een rotmoevieRotmoevie draait om de bijzondere vriendschap tussen twee eenzame en ontdane pubers. Eppo, een schuchtere tiener, heeft al liftend zijn ouderlijk huis verlaten. Hoewel hij pretendeert de grote, boze buitenwereld te willen ontdekken, lijkt hij vooral op de vlucht voor zijn eigen verdriet. Al snel stapt hij in bij Tabby, een energiek en extravert meisje van achttien. Hoewel zij geen specifiek doel voor ogen heeft, wordt het Eppo al snel duidelijk dat dit meisje eveneens voor iets, of iemand, op de vlucht is. Samen reizen ze dagen achter- | ||||
[pagina 152]
| ||||
een door Frankrijk, waarbij ze beide de schone schijn proberen op te houden. Waar Tabby ratelt om niet echt te hoeven praten, kiest Eppo ervoor zijn lippen stijf op elkaar te houden; hij zwijgt. Dat weerhoudt de twee er niet van een intrigerende vriendschapsrelatie op te bouwen. Overdag rijden ze, 's avonds bezoeken ze campings en slapen ze in een tentje. Van een opbloeiende romance is echter geen sprake, en naarmate het verhaal vordert, wordt duidelijk waarom. Tabby blijkt zwanger van haar vriend Rob, met wie ze al enkele jaren samen is. Ze vermoedde dat hij het kind niet wilde en uit angst besloot ze hem (tijdelijk) te verlaten. Eppo's voorgeschiedenis is minstens zo tragisch en loopt als een rode draad door het boek. Hij groeit op als enig kind bij zijn begripvolle, maar ietwat vreemde hippie-ouders en lijkt maar geen aansluiting te kunnen vinden bij zijn leeftijdsgenoten. Daar komt verandering in wanneer Eppo op zijn elfde voor het eerst Maarten, zijn ‘weekend-broer’, ontmoet. Maarten is op dat moment een stoere en agressieve 13-jarige jongen, die op zeer slechte voet leeft met zijn moeder. Bij Eppo's gezin lijkt hij enigszins tot rust te komen. Dat heeft alles te maken met de speciale band die zich tussen de twee ‘broers’ ontwikkelt. Maarten toont Eppo zijn kwetsbare en breekbare kant en langzaam worden de twee meer dan broers. Meer dan vrienden zelfs. Het is daarom des te pijnlijker dat een fataal verkeersongeval voortijdig en onverwacht een einde maakt aan Maartens leven. Stukje bij beetje doorbreekt Eppo zijn stilzwijgen en doet hij zijn heftige voorgeschiedenis uit de doeken. Hiermee wordt het voor Tabby, en de lezer, met iedere bladzijde duidelijker waarom hij precies op de vlucht sloeg. Met man en macht probeert hij de leegte, die Maarten achterliet, op te vullen, maar dit blijkt een onmogelijke opgave. Hun bijzondere broederliefde blijft Eppo achtervolgen. Wanneer dan ook nog eens blijkt dat Maarten hem vlak voor zijn dood een emotionele brief stuurde, breekt zijn verzet. Hij vertelt Tabby alles en gaat, eindelijk, terug naar huis. Misschien niet genezen van zijn gebroken hart, maar wel klaar om de confrontatie met zijn eigen eenzaamheid aan te gaan. | ||||
[pagina 153]
| ||||
Focault en de macht der seksualiteitHomoseksualiteit is een veelbesproken onderwerp, zeker in relatie tot de jeugdliteratuur. Auteurs maken dankbaar gebruik van niet-heteroseksuele relaties, maar slagen er zelden in stereotypering volledig te omzeilen. Foucault's visie op macht en discourses maakt deze tendens zeer inzichtelijk. Deze Franse filosoof en theoreticus publiceerde in de tweede helft van de twintigste eeuw meerdere boeken waarin hij machtsrelaties aangaande seksualiteit besprak. Hoewel Foucault (jeugd)literatuur niet apart behandelde, is zijn theoretische visie hier wel inzetbaar. Volgens Foucault valt iedereen ten prooi aan verschillende (seksuele) discourses die ‘heersen’ in een bepaalde maatschappij (Foucault, 1976-1984). Een ‘discours’, een ingewikkeld en veelomvattend begrip, kan omschreven worden als de denkwijze over één topic op één bepaald moment, die voortkomt uit de manier waarop men erover spreekt en schrijft. Dit creëert macht en machtsrelaties, aangezien een discours bepaalt wat er wel/niet gezegd kan worden over een specifiek onderwerp. Homoseksualiteit had lange tijd geen eigen discours. Het was ‘enkel’ het antoniem van normale (heteroseksualiteit: een ziekte, een zonde. Gelukkig kwam daar langzaam verandering in: ‘homosexuality began to speak in its own behalf, to demand that its legitimacy or naturality be acknowledged’ (Foucault, zoals geciteerd in: Seeling Trites, 2000, p. 103). Homoseksualiteit vond haar eigen ‘taal’, haar eigen discours. Op sommige vlakken was hiermee de strijd gestreden, maar het homoseksuele discours is binnen meerdere contexten nog lang niet volgroeid. Uit Roberta Seelinger Trites' Disturbing the Universe: Power and Repression in Adolescent Literature (2000) blijkt dat dit laatste zeker geldt voor jeugdliteratuur. Natuurlijk is het mooi dat er jeugdromans verschijnen die homoseksualiteit bespreekbaar maken, maar de manier waarop laat, vanuit een emancipatieperspectief, vaak te wensen over. Dit is onder andere het gevolg van de onderdrukking waar homoseksuele karakters regelmatig mee te kampen hebben. Deze homoseksuele tieners ‘are affected when they develop their sexuality oppressed because of their orientation’ (Seelinger Trites, 2000, p. 102). Hun seksualiteit is de mindere en wordt stelselmatig de kop in gedrukt, waardoor ze minder macht ervaren dan hun heteroseksuele ‘gelijken’. | ||||
[pagina 154]
| ||||
Het grootste probleem is echter de wijze waarop veel auteurs, in navolging van Foucault zelf, het discours der homoseksualiteit stelselmatig boven de fysieke, seksuele handeling tussen twee mannen of twee vrouwen stellen (ibid., p. 103). Iedere vorm van daadwerkelijk homoseksueel gedrag wordt omgevormd tot een talige onderstreping van het homoseksuele discours; homoseksueel genot blijft onzichtbaar. Dit is bijvoorbeeld het geval in Kersenbloed (2007), van Floortje Zwigtman. Op zich is een dergelijke tendens niet noodzakelijkerwijs schadelijk. Maar in combinatie met de negatief geladen retoriek, die in termen van onderdrukking blijft spreken, is het eindbeeld bepaald niet rooskleurig. Seelinger Trites concludeert derhalve terecht dat homoseksuele personages dikwijls tamelijk machteloos staan: hun discursieve, retorische macht bestaat enkel uit negatief geladen uitlatingen en lichamelijk kennen ze helemaal geen macht. Met deze negatieve en seksloze constructie van het homoseksuele discours schieten veel jeugdromans hun doel volledig voorbij. De meeste boeken willen niet-heteroseksuele thematiek namelijk juist literair op de kaart zetten. Slaagt Marian de Smet hier met Rotmoevie wèl in? | ||||
Gewoon EppoRotmoevie valt voornamelijk op door (homo-)seksualiteit nauwelijks expliciet als thema aan te dragen. Dit klinkt wellicht tegenstrijdig, maar betekent in feite slechts dat Eppo op geen enkele manier lijkt te worstelen met zijn geaardheid. Natuurlijk, hij wordt afgebeeld als een depressieve en eenzame puber, maar zijn emoties vloeien niet voort uit zelfhaat of seksuele twijfels. Sterker nog, tijdens zijn romance met Maarten voelt hij zich best gelukkig. De Smet toont dit met kleine, liefdevolle scènes, die Eppo's homoseksualiteit slechts zijdelings benoemen. Ik voelde de kou niet, ik voelde alleen hoe warm zijn hand was en hoe hij steun zocht in de bochten. We lieten elkaar geen moment los. (p. 170) Er is geen angst of pijn, enkel liefde. Hierdoor lijken Eppo's homoseksuele gevoelens welhaast een non-issue. Het feit dat het object van zijn liefde een jongen is, is grotendeels toevallig en irrelevant. Hierin verschilt Rotmoevie van | ||||
[pagina 155]
| ||||
veel andere jeugdromans. Auteurs benadrukken regelmatig dat homoseksualiteit ‘normaal’ is, zodat jongeren na het lezen van hun boeken ‘a sense of catharsis or validation or acceptance of homosexuality’ (Seelinger Trites, 2000, p. 113) voelen. Een dergelijke insteek impliceert dat lezers een catharsis nodig hebben, dat het ‘normale’ karakter van homoseksualiteit constant benadrukt moet worden. Dit klinkt misschien onschuldig, maar creëert een ongewenste, vrij meelijwekkende boodschap: homo's zijn ook best normaal, hoor. De Smet ontwijkt deze valkuil door Eppo's geaardheid nergens te normaliseren. Hij is wie hij is. Niets meer, niets minder. Dit is een geslaagde demonstratie van ‘passieve ideologie’ (Stephens, 1992). Door Eppo's homoseksualiteit voor lief te nemen, vergroot De Smet juist het vanzelfsprekende en natuurlijke karakter van zijn seksuele voorkeur. Stephens lijkt daarmee gelijk te krijgen: een impliciete ideologische boodschap oogst beduidend meer succes dan expliciete moraliteit. Deze opvatting wordt onderstreept door Eppo's eigen visie op zijn seksualiteit: die is er nauwelijks. Hoewel dit eveneens samenhangt met zijn zwijgzame aard, blijft Eppo's gebrek aan reflectie op zijn geaardheid opvallend. Dit betekent niet dat hij zijn liefde voor Maarten verbergt, maar hij beschouwt deze verliefdheid nergens als ‘anders’ of ‘homoseksueel’. Slechts éénmaal vindt er een gesprek plaats, tussen Eppo en zijn moeder, dat een lichte onzekerheid van Eppo's kant verraadt. Na twee koppen thee zei ik: ‘Ik hield van hem, Anke.’ Opgelucht keek ze me aan en zei: ‘Dat weet ik toch.’ ‘Nee. Ik hield echt van hem.’ ‘Dat weet ik ook, Eppo.’ ‘Waarom heb je daar dan nooit iets van gezegd?’ ‘Omdat ik veronderstelde dat je het op een dag zelf wel zou zeggen. Als je er klaar voor was. (p. 182) Het blijft echter onduidelijk of Eppo al eerder met Anke had willen praten over zijn seksualiteit of over zijn specifieke liefde voor Maarten. In lijn met het voorgaande lijkt het tweede scenario logischer. Het feit dat het verdere gesprek enkel over Maarten gaat, en geenszins over Eppo's geaardheid, onderstreept dit. Een mooie, geruisloze demonstratie van een coming-out zonder schaamte en nare repercussies. Eppo lijkt zijn seksualiteit hierdoor alles behalve discursief te exploreren. Seelinger Trites ziet dit in andere jeugdromans | ||||
[pagina 156]
| ||||
vaak wèl gebeuren: ‘The conversations and the word choices [the characters] use to define their orientation matter far more than their actions do. [...] Words matter far more than actions in their eventual self-affirmation’ (Seelinger Trites, 2000, p. 114). Dit impliceert dat Eppo zijn identiteit vooral construeert met acties. Tot op zekere hoogte klopt dit, maar De Smet trapt voor een deel helaas in dezelfde val als Foucault. Want, waar is toch die seks? Zoals gezegd benaderde Foucault (homo-)seksualiteit voornamelijk als een discursieve constructie. Een dergelijke visie ontdoet iedere verkenning van homoseksualiteit van diens fysieke component: lichamelijk contact en seks. Het verzwijgen hiervan ‘divorces [homosexuality] from pleasure, which potentially disempowers gay sexuality’ (ibid., p. 114). Dit gebeurt ook in Rotmoevie. Het liggen in de zon, zijn hoofd op mijn buik, in de pan achter de duintop. Een plek waar niemand kon zien hoe dicht wij soms bij elkaar wilden zijn en handen en monden te kort hadden om te tonen hoe dicht wel. (p. 187) De Smet hint hier duidelijk naar seksueel gedrag, maar laat veel aan de verbeelding over. In principe is daar niets mis mee. Sterker nog, veelal kennen heteroseksuele jongeren in jeugdromans eveneens nauwelijks (zichtbaar) seksueel genot. Eppo's situatie is echter aanzienlijk schrijnender. Hij beschikt, seksueel gezien, namelijk over lichamelijke noch retorische macht. Zijn homoseksuele geaardheid komt dusdoende bijna tè terloops ter sprake. Het is daarom misschien maar ‘goed’ dat er, met de komst van Maarten, wat homofobie de roman wordt ingesluisd. Want hoewel Eppo geen strijd lijkt te (hoeven) voeren met zijn seksualiteit, zit Maarten flink met zichzelf in de knoop. | ||||
Seks met een homofoob?Eppo en zijn weekendbroer zijn in vele opzichten elkaars tegenpolen. Eppo is een zwijgzame en liefdevolle jongen, terwijl Maarten juist stoer, agressief en zeer afstandelijk is. Dit levert een scheve verhouding op. Als de jongens alleen zijn, laat Maarten zich van zijn kwetsbare kant zien en is hij ‘van peperkoek’ (De Smet, 2012, p. 51). Echter, zo gauw er andere mensen in beeld komen, keert hij Eppo de rug toe. Absoluut niemand mag weten dat hij en Eppo meer zijn dan ‘weekendbroers’. | ||||
[pagina 157]
| ||||
Dylan twijfelde, heel even, maar toen gaf hij me toch een stomp en stond vervolgens grijnzend te kijken hoe ik mijn evenwicht verloor en in het ijskoude water terechtkwam. [...] En Maarten deed niks. Hij stond schaapachtig te lachen, wanhopig op zoek naar een houding die niets van zijn ongerustheid en woede zou verraden. (p. 69) De afwerende houding van Maarten breidt zich gedurende het verhaal steeds verder uit. Het blijft enigszins onduidelijk of Maarten uiteindelijk ontdekt dat hij meisjes toch interessanter vindt, of dat hij de homofobie uit zijn omgeving internaliseert. Er bestaat in ieder geval geen twijfel over het feit dat zijn ‘vrienden’ homo's maar niets vinden. Dit wordt maar wat duidelijk wanneer Eppo stiekem zijn weekendbroer volgt naar diens hangplek. De jongens betrappen hem en het gepest kan direct beginnen. Dat de grootste pestkop de naam Poot draagt, laat daarbij weinig aan de verbeelding over. Hij trok zo hard dat de tranen in mijn ogen sprongen. ‘Moet je dat zien,’ riep een andere. ‘Wat een mietje.’ ‘Misschien is het wel een griet!’ Ik liet het gejoel over me heen komen en zocht naar Maartens ogen. Hij keek intriest en schudde haast onopgemerkt zijn hoofd. Hij zou niks doen, dat wist ik. [...] ‘Laat me met rust,’ bouwde [Kick] me met een hoog stemmetje na. Voor de show deed hij er nog een wapperend handje bij. (p. 100) Gelukkig weten de twee ‘broers’ zich met flink wat geweld uit deze penibele situatie te redden, en ze kruipen nog eenmaal samen in bed. Maar wanneer Maarten, door zijn opvallende vriendschap met Eppo, zelfs op school wordt lastig gevallen, trekt hij zich steeds verder terug. Hij begint Eppo's liefde te weigeren en accepteert steeds minder aanrakingen. Het lijkt er daarom toch op dat ‘the character's physical pleasure is [...] undermined by their knowledge of homophobia, so their ability to enjoy their sexual power is limited’ (Seelinger Trites, 2000, p. 103). Eppo's onschuld en gebrek aan reflectie op zijn eigen, afwijkende seksualiteit steekt hier weer pijnlijk de kop op. Hij begrijpt al die homofobie niet, waardoor Maarten's afwijzing des te harder aankomt. | ||||
[pagina 158]
| ||||
De duw die hij me gaf [...] deed veel meer zeer. Hij sprong op alsof ik een of ander vies beest was dat van het plafond in zijn schoot terechtgekomen was. (p. 141) Dit maakt Eppo's macht op seksueel gebied nóg geringer. Zeker als we in ogenschouw nemen dat, zelfs toen alles ‘goed’ ging, Maarten de keuzes maakte: ‘Het was altijd hij. Hij zocht mij op. Het hoefde niet omgekeerd, en ik durfde niet anders’ (De Smet, 2012, p. 141). Wanneer Maarten uiteindelijk de stekker uit hun ‘relatie’ trekt, komt, in de vorm van een brief, de laatste klap voor Eppo: zijn broer van peperkoek blijkt ècht minder van de mannenliefde te zijn dan hijzelf. Of dit uit homofobie voortkomt of daadwerkelijk waar is, maakt op dit punt weinig meer uit. Maarten heeft zijn homoseksualiteit met zijn woorden (discursief) èn zijn gedrag (lichamelijk) ongedaan gemaakt. Hiermee is hij er in geslaagd zijn homo-zijn te deconstrueren. En Eppo? Die blijft alleen achter. Het spijt me dat het voor mij nooit zo vanzelfsprekend geweest is als voor jou. Het spijt me dat ik je niet serieus genomen heb, hoewel ik wist wat je voelde. (p. 179) | ||||
ConclusieIn Rotmoevie presenteert De Smet een meerzijdige en interessante visie op homoseksualiteit. Enerzijds voert ze met Eppo een personage ten tonele dat op geen enkele manier lijkt te worstelen met zijn geaardheid. Zijn voorkeur voor mannen is een vaststaand gegeven, waar niets of niemand invloed op uit kan oefenen. Maarten, anderzijds, belichaamt het negatieve discours dat in veel jongerenromans naar voren komt. Hij internaliseert de homofobe tendensen die hij van buitenaf ervaart en ontwikkelt op den duur een afkeer voor lichamelijk, homoseksueel gedrag. Hij slaagt er daardoor niet in het homoseksuele discours van seksueel genot en een positief geladen retoriek te voorzien. Dit gegeven maakt het des te mooier dat Eppo grotendeels aan dit negatieve discours weet te ontsnappen. Zijn geaardheid levert geen schaamte of zelfhaat op, maar manifesteert zich vooral in een heftige verliefdheid. Dat deze dramatisch eindigt, doet niets af aan zijn gave tot zelfacceptatie. | ||||
[pagina 159]
| ||||
Mijn keel werd dichtgeknepen, ik begon te beven, en toen was Anke daar, die me tegen zich aan trok en zei: ‘Jij bent het beste wat hem ooit overkomen is, Eppo. Jij hebt hem geleerd wat liefde is.’ (p. 183) Het is daarom bijna jammer dat Eppo een slachtoffer lijkt te worden van zijn eigen goedheid en zijn onbevooroordeelde houding jegens zichzelf en anderen. Niet alleen berooft dit hem van iedere lichamelijke en seksuele ‘agency’, het maakt het voor hem eveneens onmogelijk om een positief weerwoord te bieden aan Maarten's uiteindelijke afwijzing van homoseksualiteit. Zonder een duidelijke ervaring van zijn eigen geaardheid, mist Eppo ‘a new level of discursive consciousness for adolescents struggling to understand the distinction between themselves and the Others’ (Seelinger Trites, 2000, p. 115). Dit alles neemt echter geenszins weg dat De Smet's passieve (impliciete) ideologie, die tot uiting komt in de vanzelfsprekendheid waarmee Eppo zijn eigen homoseksualiteit accepteert, voelt als een heerlijke, frisse wind. Hoewel hij het emotioneel erg zwaar heeft, staat het buiten kijf dat jongeren èn volwassenen nog heel wat kunnen leren van zijn vermogen om ‘gewoon Eppo’ te zijn en dit te allen tijde te blijven. Want het is mede hierdoor dat hij er uiteindelijk in slaagt weerstand te bieden aan de pijnlijke wereld om hem heen: Ik moest zo huilen dat het leek of de zee mij nodig had om niet droog te vallen. [...] Elke golfslag gaf me een speelse duw, maar ik viel niet om. Ik viel niet om. Ik stond er weer. (p. 189) | ||||
Primaire literatuur
| ||||
Secundaire literatuur
| ||||
[pagina 160]
| ||||
Internet
|